Gewone mensen met een nabij leven
De een was als een eenzame mus op het dak, de ander wist zich een lidmaat van de gemeenschap der heiligen. In ”Dan zingen zij in God verblijd” beschrijft ds. P. de Vries negen portretten van geestelijke vrienden.
Ds. P. de Vries, emeritus predikant in de Hersteld Hervormde Kerk, raakt nog niet zomaar uitgeschreven over zijn persoonlijke herinneringen aan kinderen van God. Dat schrijft hij in het Woord vooraf van het boek ”Dan zingen zij in God verblijd”. Dit boek is een vervolg op twee eerdere delen van zijn hand met herinneringen aan geestelijke vrienden, ”Hoe zalig is het volk” (2014) en ”Gij zijt hun roem” (2017).
Zijn al die mensen zo van belang? Ds. De Vries: „Zelfs de allerheiligsten van Gods kinderen hebben nog maar een klein beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid. Persoonlijk hebben ze elke dag het verzoenend bloed van de Heere Jezus en de vernieuwende werking van Zijn Geest nodig.”
Naar Jeruzalem
De negen „kinderen van God” die aan de orde komen in ”Dan zingen zij in God verblijd” zijn dus geen bijzondere mensen, want zulke mensen heeft de Heere niet in Zijn dienst. In zichzelf hebben ze niets, in hun God zijn ze rijk, en zo reizen ze samen naar Jeruzalem. Ze blijven in eenvoudigheid behoren tot het ellendige en arme volk dat op de Naam des Heeren zal betrouwen. Voor zulke mensen hoeft dus geen monument te worden opgericht.
Wat beoogt ds. De Vries met zulke levensschetsen? Hij hoopt dat ze een aansporing zijn om de Bijbel meer te gaan lezen. Want uiteindelijk gaat het er maar om, schrijft hij, „dat wij Hem leren kennen van Wie de Schriften getuigen, namelijk de Heere Jezus Christus.”
Het boek bevat een uiteenlopend gezelschap. Hoofdstuk 1 gaat over het echtpaar Johannes en Johanna Koutstaal uit Alblasserdam, die beiden heel wat kerkverbanden vanbinnen hadden gezien. Johannes had zichzelf zien „afdrijven naar de eeuwige rampzaligheid”, maar de Heere greep bijtijds in. Tijdens een ziekenhuisopname werd hij „in de ruimte gesteld.” In eenvoudige woorden kon de man vertellen wat God aan zijn ziel had gedaan.
Johanna stierf eerder dan Johannes. In het ziekenhuis hoorde ze dat ze ongeneeslijk ziek was. Ze antwoordde de dokter: „Dokter, dan wil ik zo gauw mogelijk naar huis, maar ik mag straks naar een huis dat ik nooit meer hoef te verlaten: het Vaderhuis van God. Christus heeft mijn schuld betaald en ik ben Zijn eigendom. Daarom heb ik niets te vrezen.”
Verder gaat het over Kornelis van de Steeg, die Godskennis, zelfkennis en Christuskennis had; over Arie de Graaf, die zeer ellendig en nooddruftig was, maar mocht weten dat de Heere aan hem dacht; over Willempje Slappendel, die zo graag goed van de Heere sprak; over Willem Peet, die op zijn sterfbed kon verhalen dat God naar hem had omgezien; en over Gert van Heijningen, over wie ds. De Vries schrijft dat hij „als hij door de doodsjordaan heen was, tot in alle eeuwigheid in het huis des Heeren zou mogen zijn.”
Wat in dit boek opvalt, is dat het niet over grote gelovigen gaat. Het zijn maar gewone mensen, die niet in het middelpunt wilden staan, en misschien ook niet in zo’n boek hadden willen staan. Maar ze kenden wel een nabij leven en wisten hoe God een mens bekeert, nog net als vroeger dus.
Luther en Calvijn
Mag je zulke verhalen opschrijven, doorvertellen aan anderen? In een interview in het Reformatorisch Dagblad, over zijn tweede boek in deze reeks, zei ds. De Vries: „Als God wat in het leven van iemand uitwerkt, mag je dat best opschrijven. Anders zouden we al die levensgeschiedenissen van Augustinus, Luther en Calvijn ook niet meer mogen lezen. Ook de Bijbel bestaat voor een groot deel uit levensgeschiedenissen, maar daarin gaat het steeds over Gods grote daden, over wat Hij heeft willen doen. Dat grote werk is nog nooit gestopt.”
Dan zingen zij in God verblijd; herinneringen aan kinderen van God, ds. P. de Vries; uitg. Den Hertog, Houten; 142 blz.; € 15,90.