Een unieke Naam
Mattheüs 1:21
„En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn naam heten Jezus, want hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.”
Het zou heiligschennis zijn, wanneer men nu nog de kinderen Jezus ging noemen. Wanneer onder de Wet die naam aan sommigen gegeven is, was dat niet, omdat die hun toekwam en zij die waardig waren of dat het wezen en de kracht van die naam in hun personen gevonden werd. Maar het is, zoals Mozes het altaar heeft genoemd: ”God, Mijn Hulp” en andere dergelijke namen meer; al waren zij zo niet bij de Joden in gebruik, toch strekte het om hen te voeden in de hope der zaligheid die hun was beloofd.
Maar als Jezus Christus geopenbaard is en God Hem bij twee gelegenheden met zo eervolle benaming heeft gesierd, zou zonder twijfel heden die Naam, die God zo gewijd heeft, ontwijd worde. Het zou een niet te dragen Godslastering zijn, wanneer men de kinderen Jezus ging noemen.
Laten we dan dat woord onthouden, maar anderzijds ook overwegen wat er staat: Gij zult Hem noemen, terwijl vroeger de maagd een gelijk bevel had ontvangen. Het is dus niet voldoende dat God verklaart en met Zijn mond uitspreekt, dat Zijn Zoon , mensgeworden, Jezus moet heten en als zodanig erkenning moet vinden. Maar wij moeten onzerzijds Hem ook zo noemen, dat wil zeggen dat wij Hem door het geloof daarvoor houden, en dat er zo’n wederzijdse overeenstemming is tussen wat God heeft uitgesproken en wat wij onzerzijds ook verklaren en betuigen.
Johannes Calvijn,
predikant te Genève
(”Preek over Mattheüs 1:18-21”)