Steeds geldt: Gaat dan heen…
De kerk van vandaag is te evangelisatiegezind. Ze moet wel voor de wereld bidden, maar er ook met de rug naartoe gaan staan. Dat zei ds. H. de Jong vorige week donderdag in een interview met deze krant. In een serie van drie artikelen wordt verder ingegaan op de vraag hoe de kerk zich heeft te verhouden tot de wereld. G. Baan
schrijft dat de gemeente verantwoordelijk is voor de prediking en de gezonde leer, maar ook Gods Woord heeft te verkondigen aan hen die buiten zijn. Met Pasen is het drie jaar geleden dat de deuren van de Amsterdamse evangelisatiepost ”Bij Simon de Looier” aan de Looiersgracht weer uitnodigend opengingen. De boodschap van zonde en genade wordt weer verkondigd in dit deel van de Jordaan. Op een wonderlijke wijze heeft de Heere hiervoor de mogelijkheid geopend. Destijds was ik als evangelist op deze post werkzaam. Vanuit deze ervaring in Amsterdam heb ik nogal moeite met enkele opmerkingen van ds. De Jong in het interview vorige week. Ds. De Jong ervaart een spanningsveld tussen evangeliseren en de gevolgen die dit kan hebben voor de eigen gemeente. Door aanpassingen ten dienste van evangelisatie dreigt het gevaar van vervlakking in prediking en gemeenteleven. Waar hij dit signaleert, pleit hij ervoor dat we evangelisatie dan maar beter achterwege kunnen laten, om de aandacht te richten op kernen van het gemeenteleven, zoals prediking, catechese enz… Wellicht terecht is hij geschrokken van een activisme dat daar ontstaan is waar men „zo nodig moet evangeliseren om daarmee te bewijzen dat men het christelijke geloof bezit.”
Om dit gevaar te keren poneert hij de volgende stelling: „Wij moeten voor de wereld bidden, maar er ook met de rug naartoe gaan staan.” In dit verband merkt hij op soms met enige bewondering te kijken „naar kleine kerken als die van de Gereformeerde Gemeenten.” Is deze verwondering er over de prediking en het gemeenteleven, dat de laatste vijftig jaar sterker van de wereld is afgekeerd geweest dan in zijn eigen kerk? Of is deze verwondering er over de wijze van evangeliseren in de Gereformeerde Gemeenten? Wat betreft het laatste: Men zal niet kunnen beweren dat de Gereformeerde Gemeenten de methode hanteren van wat ds. De Jonge typeert als afwachtende evangelisatie.
Dit is immers geenszins het geval. Om enkele zaken te noemen: Op de laatstgehouden generale synode van de Gereformeerde Gemeenten deed de preses, ds. J. J. van Eckeveld, na de behandeling van het rapport over evangelisatie, een dringende oproep aan de gemeenten om het werk van het deputaatschap voor evangelisatie te ondersteunen. Ter verduidelijking: Het deputaatschap zorgt voor materiaal voor o.a. bijbelcursussen, werk onder allochtonen, kinderevangelisatieclubs en folders, waarvan er jaarlijks ongeveer een miljoen in Nederland en België worden verspreid. Er zijn zes evangelisatieposten van waaruit de evangelisten met vele vrijwilligers Gods Woord verspreiden. Daarnaast wordt er gewerkt aan de opzet van drie nieuwe classicale evangelisatieprojecten. Ruim de helft van de gemeenten heeft een evangelisatiecommissie, dit aantal groeit gestaag. Deze feiten wil ik graag even naar voren brengen om hiermee aan te geven dat de Gereformeerde Gemeenten in ieder geval niet het principe van afwachtende evangelisatie hanteren.
Opdracht
De term afwachtende evangelisatie kan ik ook niet plaatsen in het licht van de opdracht van de Heere om uit te gaan met Zijn Woord in de wereld. Op vele plaatsen brengt de Heere Jezus dit Zelf naar voren. Om er enkele te noemen: Het zendingsbevel begint met de woorden: „Gaat dan heen…”. In de gelijkenis van de koninklijke bruiloft komen de dienstknechten terug bij hun heer met het bericht dat de genodigden zich verontschuldigen en weigeren te komen. Het antwoord van de heer is daarop: „Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad…” En later, als er nog plaats is: „Ga uit in de wegen en heggen; dwingt (!) ze in te komen.” Wij lezen in de geschiedenis van de bezetene van Gadara dat de inwoners van die streek de Heere Jezus verzoeken te vertrekken. Hij vertrekt, maar Hij laat hun wel een evangelist, die hun Gods grote daden moet verkondigen.
De gemeente van Filadelfia wordt geprezen. Ondanks kleine kracht heeft ze Zijn Naam niet verloochend en zij heeft Zijn Woord bewaard. Hier ligt de kern: Zijn Woord bewaren en Zijn Naam niet verloochenen. Waken over Schrift en belijdenis enerzijds en Zijn Naam niet verloochenen, ervoor uitkomen, anderzijds! Geen tegenstelling dus. Zelfs niet te midden van alle afkeer en vijandschap. Want het is niet hun werk, en de zegen is niet afhankelijk van hun kracht, maar Hij geeft de belofte: „Ik heb een geopende deur gegeven.” Geldt dit alleen voor Filadelfia en niet voor Christus’ gemeente tussen hemelvaart en wederkomst? We hebben de opdracht in biddend opzien uit te voeren. Steeds geldt: „Gaat dan heen… Want ziet, Ik ben met u, al de dagen, tot de voleinding der wereld.”
Hoe moet in dit licht de opmerking van ds. De Jong geplaatst worden over de velden die wit zijn om te oogsten? Kunnen wij -zondige mensen met al onze beperkingen- bepalen of de velden wit zijn om te oogsten of niet meer? Kunnen wij, die meegaan op de getijdenstroom van de geschiedenis, die zich voortstuwt naar de wederkomst en de komst van Gods Koninkrijk, zeggen dat „we het in onze streken gehad hebben?” Hoe heeft de Heere na de donkere Middeleeuwen niet laten zien met de Reformatie dat Hij het onmogelijke mogelijk maakt.
Alzo doende
Naast de opdracht tot het bewaren van Zijn Woord en het verspreiden ervan, heeft de Heere Zelf ook de gaven gegeven aan Zijn gemeente. Efeze 4:11 „…heeft gegeven sommigen (…) tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars. Tot volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus.” Twee ambten voor buiten en binnen zijn aan de gemeente gegeven. Verantwoordelijk om te waken over de bijbelse leer, waken over de belijdenis en de gezonde prediking, catechese enz. Maar ook Gods Woord verkondigen aan hen die buiten zijn. We mogen het een niet tegenover het ander zetten. Het een heeft wel met het ander te maken, en daar ligt ook het spanningsveld. Als in de prediking de noodzaak van wedergeboorte niet meer gebracht wordt, ontspoort het gehele gemeenteleven. Als de oproep tot bekering en geloof ontbreekt, zal dit ook merkbaar zijn in het evangelisatiewerk. Dan zal dit uitlopen op een oppervlakkig zich inspannen, om daarmee met de daad te bewijzen christen te zijn. Dit zal uiteindelijk uitlopen op het einde van het evangelisatiewerk. Want als we de noodzaak van wedergeboorte in eigen gemeente niet meer horen en ook niet meer beleven, dan hebben we ook geen boodschap meer voor de wereld.
En de uitvoering in de praktijk van het evangelisatiewerk? Wie zal zeggen hoe het moet? Uiteraard ligt hier een grote verantwoordelijkheid, juist bij de ambten. Hierover is veel geschreven en er is veel over te zeggen. Maar over de vraag of we het ter hand moeten nemen, daarvoor geeft de Heere ons in Zijn Woord een duidelijke opdracht.
Waar een getrouwe prediking naar Schrift en gereformeerde belijdenis functioneert in het gemeenteleven, daar kan het niet anders of er zal, uiteraard onder de zegen van de Heilige Geest, naar buiten toe iets merkbaar worden van de liefde tot God en de naaste. Dit zowel in het georganiseerde evangelisatiewerk onder verantwoordelijkheid van de ambten, als ook in het leven van ieder kind van God. Als de Heere ons ontdekt aan onze geestelijke nood, dan weten we toch ook in welke nood onze naaste verkeert? Dan komt er bewogenheid. Als aan een schuldverslagen ziel de rijkdom geopenbaard wordt van Jezus’ bloed, waarmee Hij hen kocht, dan gun je deze grote rijkdom toch iedereen?
Tot Zijn wederkomst geldt de oproep die de Heere doet in Matthéüs 24: „Waakt dan (…) Zalig is die dienstknecht, welke zijn heer, komende, zal vinden, alzo doende.”
De auteur is landelijk coördinator van het deputaatschap voor evangelisatie van de Gereformeerde Gemeenten.