Wijs kwaad aan, maar wees vergevingsgezind
Mattheüs 1:19
„Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde openbaar te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten.”
Er staat geschreven dat de liefde menigte van zonden zal bedekken. Maar die ijveraars, die niets kunnen verdragen en grote levenmakers zijn, gaan de maat te buiten en tonen, dat zij al te onmenselijk zijn.
Daarentegen moet men altijd letten op hetgeen Paulus zegt. Hij wil niet dat wij vleien die zich misgaan hebben, noch hun zonden bedekken, maar dat wij –ze verbeterend– zachtheid en lankmoedigheid gebruiken. Waarom? Omdat ieder moet toezien of hij zelf niet even goed enige verzoeking heeft.
Zo hebben wij nodig dat men ons verdraagt en jegens ons die maat gebruikt. Maar al is dit zo, toch moeten wij ook weer niet –wanneer wij dat uiterste waarin velen feilen hebben afgewezen– trachten de misdaden te bedekken, want dan zouden wij schuldig zijn. Wie een zaak bedekt die publiek moet gemaakt worden, zowel met het oog op het algemeen welzijn als het voorbeeld dat hij niet moet wegcijferen, is medeplichtig aan het kwaad, zoals een heler medeplichtig is met de steler.
Bij ons moet dus deze ijver zijn die ons ertoe brengt het kwaad te bestraffen; maar intussen mogen wij niet vergeten wat medelijden en broederlijke liefde is. Anderzijds moeten wij zó welwillend zijn om te vergeven, dat het niet strekt tot verberging der zonden en tot verhindering van straf. Altijd moeten de ergernissen worden weggenomen. Laat men niet dulden dat het kwaad zich verbreidt.
Johannes Calvijn,
predikant te Genève
(”Preek over Mattheüs 1:18-21”)