PvdA stuurt aan op gemeentelijke enquête havenbedrijf
Ondanks drie onderzoeken is er volgens de gemeenteraad in Rotterdam nog veel onduidelijk in het schandaal rond de garantstellingen die de directeur van het havenbedrijf afgaf. De PvdA wil het hele verhaal op tafel hebben en een gemeentelijke enquête lijkt de partij de beste manier om antwoord te krijgen op de openstaande vragen.
De inmiddels opgestapte directeur Scholten van het Havenbedrijf gaf tussen 2002 en 2004 voor 183,5 miljoen euro garanties af ten behoeve van de RDM–bedrijven van Joep van den Nieuwehuyzen. Rotterdam bestrijdt de geldigheid van de afgegeven garanties omdat de vereiste tweede handtekening door een collegelid ontbrak. Het Havenbedrijf was tot eind 2003 een gemeentelijke tak van dienst.
Volgens onderzoek dat PricewaterhouseCoopers deed in opdracht van de raad van commissarissen van het Havenbedrijf Rotterdam, loopt de gemeente een financieel risico van ongeveer 79 miljoen euro. Het per 1 januari 2004 verzelfstandigde Havenbedrijf Rotterdam, loopt voor ongeveer 65 miljoen risico door de garantstellingen en leningen.
Het dinsdag gepresenteerde rapport van de Rekenkamer Rotterdam maakte volgens PvdA–raadslid E. Kuijper vooral duidelijk dat er nog veel onduidelijk is. „Ik wil weten of er adequaat is gereageerd op de beschikbare informatie. Ik wil geen theoretische discussie of de wethouder de gemeenteraad wel juist heeft geïnformeerd." Ook wil Kuijper nog veel meer informatie over de aankoop van het passagiersschip de SS Rotterdam. De raad waarschuwde in 2003 al dat het college moest letten op kostenstijgingen bij dit project.
Directeur R. Mul van de Rekenkamer Rotterdam concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders de eerste signalen dat er „iets was met de garanties", heeft onderschat. Mul baseerde zich op de informatie van senator W. Lemstra, die in opdracht van het college de affaire onderzocht. Lemstra stelde echter dat B en W niet hun bestuurlijke verantwoordelijkheid konden nemen omdat directeur Scholten het college overal buiten hield.
Mul onderschrijft dat Scholten alleen opereerde en informatie achterhield, maar denkt toch dat het college alerter had kunnen zijn. „Hoe sterk moet een signaal zijn voordat je er aandacht aan besteedt, dat is altijd de vraag. Maar als je de signalen gaat optellen, was het volgens mij wel tijd om iets te ondernemen. Of dit allemaal was te voorkomen, kan ik niet zeggen. Maar de laatste garantie van 36 miljoen en de zeven garanties die dit jaar nog werden afgegeven, hadden wel voorkomen kunnen worden."
B en W vinden dat ze door scherper op te letten, niet eerder hadden kunnen ingrijpen. Volgens het college leverde het onderzoek van de Rekenkamer Rotterdam geen nieuwe feiten op en bevestigde het de belangrijkste conclusies van eerdere onderzoeken. „Het door de rekenkamer genoemde verhoogd risico kan hooguit met de kennis van vandaag en dus achteraf worden geconstrueerd."
Vooral omdat niet alle door de rekenkamer genoemde signalen het college bereikten, aldus B en W. „Het eerste signaal betrof een gerucht dat circuleerde op het ministerie van Defensie. Dat gerucht is nagetrokken en kon niet worden bevestigd. Het tweede signaal betrof de brief van de Commerzbank, gedateerd 4 mei 2004. Op dat signaal is, zoals de rekenkamer opmerkt, adequaat gereageerd door onmiddellijk financieel–juridisch onderzoek te gelasten."