Nabij God te zijn
Psalm 63:9a
„Mijn ziel kleeft U achteraan.”
Wat is de man die met God wandelt ver boven de onbekeerde wereld verheven. Hoe vervreemd is zijn hart van dat volk, en hoe afkerig van hun ijdelheden en zonden. In zijn ogen zijn de verworpenen veracht. Hij heeft geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft die met spreken en zwijgen. Die wandelaar met God laat de gedachten der ijdelheid niet in zijn binnenste vernachten, maar zijn gedachten spelen altijd op God en goddelijke zaken. Dat is de stof van zijn aangenomen meditaties. Zijn overdenkingen van de Heere zijn zoet. Hij verblijdt zich in de Heere. Het doet hem pijn als er andere, inzonderheid zondige gedachten in zijn ziel wonen. Zijn liefde tot God doet hem gedurig denken aan dat beminnelijke en geliefde voorwerp, zodat zijn hart gedurig naar de Heere gekeerd staat. Al zijn begeerten gaan uit naar God en Zijn Zoon. Hij is verlangende naar een nauwe gemeenschap met God, als David in Psalm 42 en Psalm 63. O, wat verlangt hij naar de volmaakte en ongestoorde gemeenschap met God! Zijn ziel kleeft aan de Heere, als een gordel aan de lendenen van een man, zoals David in Psalm 63:9 beschrijft. Hij oefent een dagelijkse gemeenschap met God. Hij verkeert met de Koning in Zijn kabinet en binnenkamer. Hij heeft familiaire omgang met de Heere en leeft onder de gedurige tegenwoordigheid van God.
Johannes Groenewegen, predikant te Werkendam
(”Verzameling van veertien preken”, 1766)