De ondergang van rood
Het ziet ernaar uit dat de sociaal-democraten na de Rotterdamse collegeonderhandelingen niet in het college van burgemeester en wethouders belanden. Dat zou voor het eerst zijn sinds de eerste lokale verkiezingen met algemeen kiesrecht in 1919.
Wethouders van de SDAP, de vooroorlogse voorloper van de PvdA, zijn weliswaar in 1921 en in 1932 na een bestuurscrisis tussentijds uit het college gestapt. Maar nooit eerder zijn de sociaal-democraten in het verkiezingsjaar buiten het college gehouden.
Vier keer behaalden PvdA en SDAP de absolute meerderheid in de Rotterdamse gemeenteraad. Voor het laatst in 1986. Sindsdien brokkelde het rode bolwerk af. In de daaropvolgende verkiezingen in 1990 verloor de partij zes van haar 24 raadszetels. Vier jaar later waren dat er nog eens zes. Na een kleine opleving in 1998 (van twaalf naar vijftien zetels) is de PvdA dit jaar op elf zetels gekomen. De raad telt in totaal 45 zetels.
Aan de lange reeks PvdA-burgemeesters was in 1999 al een einde gekomen met de benoeming van burgemeester Opstelten (VVD).
De val van de PvdA is ook duidelijk terug te zien in haar ledental. De partij ging van 13.000 Rotterdamse leden in de jaren vijftig van de vorige eeuw naar ongeveer 2000 nu. De PvdA, vroeger nauw verbonden met de vakbonden, had veel aanhang onder de haven- en industriearbeiders. De werkgelegenheid in de haven en de industrie verschrompelde echter aan het einde van de vorige eeuw.
De jongere generatie, die veelal werk vond in de dienstensector, raakte vervreemd van de arbeidersbeweging. In hun plaats kwamen gastarbeiders uit Marokko en Turkije. De PvdA verloor het contact met het nieuwe kiezersvolk en had minder voeling met wat er in de wijken speelde. De affaire rond het declaratiegedrag van voormalig PvdA-burgemeester Peper sloeg bovendien een groot gat in het vertrouwen van de kiezers.