Staat hoeft IS-vrouwen niet terug te halen
Nederland hoeft Nederlandse IS-vrouwen en hun kinderen niet terug te halen uit Noord-Syrië.
Dat bepaalde de Hoge Raad vrijdag. De uitspraak van het gerechtshof blijft daarmee in stand. Vorig jaar spande een aantal vrouwen een kort geding aan tegen de Nederlandse Staat omdat zij en hun kinderen in erbarmelijke en gevaarlijke omstandigheden in opvangkampen voor IS-vrouwen in Noord-Syrië verblijven. Via een kort geding wilden zij gedaan krijgen dat de Staat zich met spoed inspant om hen met hun kinderen naar Nederland te halen.
Bij de rechtbank kregen zij gelijk. De rechter bepaalde dat Nederland al het nodige moest doen om in elk geval de kinderen te repatriëren. In hoger beroep besliste het gerechtshof in Den Haag echter anders: de rechter mag niet op de stoel van de politiek gaan zitten. De overheid heeft „beleidsvrijheid”, aldus het hof, en de rechter moet zeer terughoudend zijn met ingrijpen. Tegen deze beslissing gingen de advocaten van de betrokken beroep in cassatie bij de Hoge Raad.
De vrouwen zijn een aantal jaar geleden zelf uitgereisd naar het strijdgebied van IS in Syrië of Irak. Zij hebben hun kinderen meegenomen of de kinderen zijn daar geboren. Zij zitten momenteel vast in opvangkampen, in heel slechte omstandigheden.
Zij vinden daarom dat hun mensenrechten geschonden worden. Volgens de Hoge Raad echter kunnen de vrouwen en kinderen zich tegen de Nederlandse Staat niet direct beroepen op mensenrechtenverdragen. „De vrouwen en de kinderen bevinden zich namelijk buiten Nederlands grondgebied. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden die maken dat uit de mensenrechtenverdragen verantwoordelijkheid van Nederland voor de vrouwen en kinderen voortvloeit”, aldus de Hoge Raad.