Column: Bestaansangst in coronatijd
Sinds enkele weken neem ik een wonderlijke gestemdheid bij mijzelf waar. Een gestemdheid die mij herinnert aan mijn jaren in Kenia, waar ik als tropenarts werkte. Een vorm van waakzaamheid en verhoogde spanning.
Het was een periode waarin ik verantwoordelijk was voor een klein ziekenhuis op het platteland. Waar ik vrijwel dagelijks keuzes moest maken die raakten aan leven en dood. Waar malaria endemisch was en dan in een vorm die potentieel dodelijk kon aflopen. Waar de cultuur mij wezensvreemd was en je de ander maar moeilijk doorgronden kon. Naast de waakzaamheid en verhoogde spanning ervoer ik ook een soort nieuwsgierigheid, energie, verwachtingsvolheid: wat gaat dit alles opleveren, voor welke keuzes word ik gesteld?
Normaal gesproken gaan we zo in het alledaagse leven op, dat deze angst en spanning op afstand staan, niet (bewust) ervaren worden. Ondergedompeld in het leven doen we ons ding: we leven. Totdat een virus ons wakker roept. Je schrikt en de alledaagsheid wordt ruw doorbroken. Je wordt tot jezelf geroepen en raakt je bewust van de broosheid van jouw leven of dat van een geliefde, van de mogelijkheid van ziekte en dood. En deze bewustheid roept angst op. Ik denk dat we deze angst ook in ons eigen leven wel min of meer herkennen. Het is angst die met ons bestaan gegeven is en daarom ook bestaansangst wordt genoemd.
Als we het in deze coronatijd over bestaansangst hebben, vallen mij een tweetal vormen op. Allereerst angst gerelateerd aan onveiligheid met als typerend thema: broosheid. Dat we onze wereld heden ten dage als onveilig ervaren, behoeft geen betoog. Dagelijks worden we opgeroepen tot ”social distancing”. Houd je aan de bekende anderhalve meter, was vaak je handen, hoest in je elleboog enzovoort. Want het voor ons onzichtbare virus ligt overal op de loer. Ik schrijf: het onzichtbare virus. Juist de onzichtbaarheid maakt het virusgevaar zo pregnant. Omdat je het virus niet ziet, kan het in principe overal zijn. Je hebt er geen controle over.
Dagelijks horen we alarmerende berichten over vollopende ziekenhuizen, in het bijzonder intensive care-afdelingen. Het moment kan aanbreken dat, als je die nodig hebt, de optimale zorg niet meer geboden kan worden. Dit is nieuw voor ons: de vanzelfsprekendheid van mogelijkheden staat onder druk. Dat we kwetsbare mensen zijn is één, maar dat we mogelijk ook niet de zorg kunnen krijgen die nodig is, dat anderen gaan bepalen wie de meeste levenskans heeft, ik of de ander, is twee.
Bij deze fysieke onveiligheid wordt vooral het gemis aan fysieke bescherming gevoeld. Was er maar een vaccin. Kon ik mijzelf en mijn broze geliefden maar zo beschermen, dat ze het virus niet zouden krijgen. Fysieke bescherming dus en veiligheid hebben we nodig, maar ook de troostende nabijheid van de sterke ander. Denk aan een kind dat valt en een schaafwond heeft. De pleister gaat erop maar het geruststellende ritueel eromheen is minstens zo belangrijk.
De tweede vorm van angst is gerelateerd aan de dood. Ik doel dan op die angst die mijn verhouding tot mijn eigen eindigheid en sterfelijkheid uitdrukt. Dat betekent hier: mij bewust zijn van mijn broosheid en eindigheid. Van vooral de mogelijkheid van mijn dood, terwijl ik nog blakend van gezondheid in het leven sta. Buiten mijn wil en controle om kan mijn leven zomaar afgebroken worden. Fysieke bescherming doet hier te weinig. Deze angst, die met het leven gegeven is, is onontkoombaar, omdat ik een sterfelijk mens ben.
Hoe nu verder?
Laten we het voor nu maar bij de psalmen houden die ons doen zingen over bescherming, vertrouwen en ontmoeting in het heilige.
En wat betreft de angst gerelateerd aan mijn dood? De confrontatie met mijn eindigheid maakt het momént kostbaar en waardevol. Het appèl is onontkoombaar. Wat vraagt het leven, de ander, de Ander nu van mij? De mogelijkheid er-niet-meer-te-zijn brengt mij bij de basis van mijn bestaan, bij de mens-in-relatie die ik ben, nu antwoordend! In coronatijd.
De auteur is psychiater en geneesheer-directeur van Eleos.