„Ik ben toch wel geschrokken”
NIJMEGEN - De resultaten van het donderdag gepubliceerde onderzoek naar bijbelbezit en -gebruik bevestigen dat Nederland in een ongekend hoog tempo ontkerstent. Eén uitkomst was zeer opmerkelijk: rooms-katholieken zijn minder vaak in het bezit van een Bijbel dan hindoeïsten en boeddhisten. De rooms-katholieke prof. dr. P. J. A. Nissen is ervan geschrokken, maar plaatst wel een kanttekening.
„Ik betwijfel namelijk of het onderzoek op dit punt de realiteit goed weergeeft”, zegt de hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Radboud Universiteit (voorheen Katholieke Universiteit) te Nijmegen. „Er hoeven maar twee boeddhisten meegedaan te hebben van wie één een Bijbel heeft, en de boeddhisten bereiken al een score van 50 procent. Maar daarmee wordt de score van de rooms-katholieken niet hoger en de tendens niet goed gepraat.”
Voor de hoogleraar, die tevens decaan is van de theologische faculteit, was de uitkomst van het onderzoek niet echt een verrassing. „Nee, ik kijk er niet vreemd van op dat rooms-katholieken minder vaak in de Bijbel lezen dan protestanten. Het is lange tijd geen sterke traditie geweest in de Rooms-Katholieke Kerk om de gelovigen zelf in de Bijbel te laten lezen. De Schrift kwam tot de gelovigen na bemiddeling door de kerk.”
Wel is er volgens Nissen in de laatste eeuw steeds meer gedaan om het lezen van de Bijbel door kerkleden te bevorderen. „De bisschop van Breda riep bijvoorbeeld aan het begin van de twintigste eeuw in een vastenbrief de gelovigen op een Bijbel aan te schaffen. Nadat het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) hier ook voor had gepleit, zagen we in de jaren zestig en zeventig een inhaalmanoeuvre. Er verscheen een goede bijbelvertaling, de Willibrordvertaling, en het bijbelbezit nam toe. Daarom ben ik toch geschrokken dat je aan de uitkomst van dit laatste onderzoek ziet dat het lezen van de Bijbel weer op z’n retour is.”
De Nijmeegse historicus denkt dat dit vooral ook iets is van deze tijd. „Je ziet een geloofsverdamping ontstaan onder gelovigen. Vooral het ietsisme kom je onder rooms-katholieken veel tegen: ze geloven wel iets maar weten niet concreet wat. Er is een vervaagd geloofsbesef en minder behoefte aan geloofsverdieping.”
Protestanten hebben volgens Nissen in het algemeen een concreter godsbeeld dan rooms-katholieken. „Bij hen zijn het persoonlijke geloof en de verdieping van dat geloof belangrijker. Dat zag je al bij Maarten Luther, die meer nadruk legde op een persoonlijke relatie met God. Bij de rooms-katholieken werd vanouds meer aandacht gegeven aan de vorm, en daar betalen we nu de rekening voor. Nog steeds vinden rooms-katholieken het veel moeilijker om een persoonlijk geloofsgetuigenis te geven dan protestanten en evangelicalen.”
Bij Maarten Luther had zijn persoonlijke relatie met God alles te maken met zijn omgang met de Bijbel. Ligt in het Sola Scriptura van de Reformatie ook voor de hedendaagse rooms-katholieken niet de oplossing?
„Nee, alleen het Sola Scriptura is niet voldoende. De Schrift is deel van de traditie, waarin de kerk erg belangrijk is. De kerk heeft bepaald wat bij de Schrift hoort en zijn canon vastgesteld. Ik zie veel meer heil in een reformatie van het geloof. De rooms-katholieken moeten het persoonlijke, barmhartige geloof opnieuw ontdekken. Die reformatie moet zich voltrekken in alle lagen van de kerkgemeenschap. Waarbij de voorgangers een voorbeeldrol hebben.”
De kerkhistoricus is ervan overtuigd dat de Rooms-Katholieke Kerk blijft bestaan: „Voor de kerk is zeker toekomst. Al besef ik wel dat ze kleiner zal worden. De kerk bestaat gelukkig niet om zichzelf, maar om het Evangelie van Jezus. En daar is altijd toekomst voor.”