Opinie

Column: Laatste ‘opstel’

Je kunt een speld horen vallen in de kerk. Meester Van der Linden doet de vrije vertelling tijdens het kinderkerstfeest van de zondagsschool. Hij vertelt over wolven die een eenzame man, die verdwaald is in het bos, achtervolgen. Uiterst moeizaam komt de man vooruit in de sneeuwstorm. Hij vreest voor zijn leven.

Dr. Ewald Mackay
30 December 2019 11:16Gewijzigd op 17 November 2020 07:04
„Ik mag een ”schrijverke” zijn en boeken schrijven.” beeld iStock
„Ik mag een ”schrijverke” zijn en boeken schrijven.” beeld iStock

Tot zijn vreugde ziet hij ineens een grote boom opdoemen, die hol is vanbinnen. Aan de voorzijde van de boom bevindt zich een gat. De eenzame man kruipt door dit gat naar binnen en verschanst zich tegen de wolven die om de boom heen sluipen. Als de kop van een wolf voor het gat verschijnt, steekt de man razendsnel toe met zijn degen. De wolf stort zieltogend ter aarde en wordt ogenblikkelijk verscheurd door zijn soortgenoten. Dit herhaalt zich een paar maal. Uiteindelijk druipen de wolven af en kan de man zijn tocht vervolgen tot hij thuiskomt bij zijn vrouw en kinderen, die in grote spanning op hem hadden gewacht en die hem in vreugde bij het warme haardvuur ontvangen.

Door de ramen van de kerk zie ik de sneeuw omlaag dwarrelen. Buiten is het koud maar binnen is het behaaglijk warm. Er valt een gedempt licht over de mensen. Ineens omvat mij een immense vreugde. Straks krijg ik mijn zak snoep met de sinaasappel, de bolus en de kerstkransjes. Bovenal krijg ik straks mijn boek, dat ik na lang wikken en wegen heb gekozen uit de titels op de boekenlijst van de zondagsschool: ”Snuf de hond” van Piet Prins. Ik verheug me nu al op het moment dat ik huiswaarts zal keren en me bij de warme kachel zal gaan verliezen in dit boek!

Het is een paar weken later. De kerstvakantie is voorbij en we zitten in de klas. We hebben opstel-uur. Meester Stout heeft op het bord een aantal onderwerpen geschreven: ”Mijn kerstvakantie”, ”Wat ik later wil worden” en ”En toen hoorde ik op zolder een zacht gekraak van langzaam bewegende voetstappen”. „Ga maar schrijven”, zegt de meester, „jullie hebben drie kwartier en jullie mogen maximaal drie kantjes in je opstel-schrift schrijven.”

Het laatste, spannende onderwerp spreekt me het meest aan, maar toch kies ik ”Wat ik later wil worden”. Met het puntje van mijn tong uit mijn mond stort ik me op het lege papier: Ik wil later het liefste schrijver van spannende jongensboeken worden zoals Piet Prins. Hoewel meester me ook wel mooi lijkt, want dan kun je verhalen vertellen en opstellen opgeven. Uur noch tijd bestaat meer voor mij. Enigszins verwezen hoor ik op zeker moment ergens in de verte de meester zeggen dat we de pennen moeten neerleggen.

Het is een paar jaar later. Afscheidsavond van klas zes. Meester Stout gaat op het podium staan. „Ik heb voor ieder van jullie een gedicht gemaakt en dat ga ik nu voorlezen.” Ik ontdek tot mijn verrassing dat de meester een schrijver, of beter: een dichter, is. In het gedicht voor mij mijmert hij over wat ik later zal worden. Hij oppert allerlei beroepen, zoals boswachter of bioloog (dat wil ik ook graag worden). Ineens klinken daar de voor mij geheimzinnige en niet te begrijpen woorden „Of wordt het soms de Goudse Driestarboot?” Met heimwee in het hart ga ik nadien naar huis.

Boswachter ben ik helaas nooit geworden (als iemand een baan voor mij weet, dan hoor ik het graag!). Maar ik vaar wel al ruim twintig jaar als schoolmeester op de Goudse Driestarboot. En ik mag een ”schrijverke” zijn en boeken schrijven. Weliswaar geen jongensboeken - misschien als ik later ooit kleinkinderen krijg? - maar het zijn wel boeken! O wondere vreugde!

De columns die ik de afgelopen vijfeneenhalf jaar mocht schrijven, herinnerden mij aan het opstel-uur bij meester Stout: Voor mij waren het eigenlijk geen columns maar opstellen. Ze moesten op een vast tijdstip - elke vijf weken vóór maandagmorgen negen uur - worden ingeleverd en mochten niet langer zijn dan 750 woorden.

Enigszins verwezen hoorde ik laatst de redacteur zeggen dat ik mijn column-pen per 1 januari 2020 A. D. zou moeten gaan neerleggen. Lieve lezers, dank voor het lezen van mijn ‘opstellen’. Dank ook voor de ontroerend mooie reacties die ik per brief, per mail of mondeling van u kreeg. Het ga u goed. Lectori salutem!

De auteur is historicus en filosoof. Hij werkt als docent aan de Driestar hogeschool te Gouda.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer