Christus’ geboorte
Genesis 9:27
„God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.”
In Christus’ geboorte is ook geopenbaard de ere van Gods wijsheid. Alleen God is wijs geweest, en heeft op een betamelijke wijze de zonden kunnen vergeven en straffen, de zondaars verschonen en de zonden zelf niet sparen, de straf op de zonden afeisen en echter van de zondaren geen voldoening aan de gerechtigheid vorderen, noch de barmhartigheid vergeten. Hij kon niets van het recht verkrommen, of daarvan afwijken, en nochtans het ontslag van de onrechtvaardige rechtvaardig toestaan. De goddelozen rechtvaardigen en niet verdoemen, ja rechtvaardig rechtvaardigen, opdat het recht der wet in Hem vervuld zou worden. Deze veelvuldige wijsheid van God is geopenbaard in de zending van de Zoon, evenals ook de goddelijke rijkdom. Daarom maakt Paulus, de heilige apostel, melding van de onnaspeurlijke rijkdom van Christus (Ef. 3:8). Hierom zag Jesaja, als hij de Heere zag zitten op een zeer hoog-verheven troon en met Zijn zomen de tempel vervullen, de eer en heerlijkheid van Jezus, zoals de heilige Johannes getuigt. Hij is namelijk in het vlees geopenbaard (1 Tim. 3:16). Toen (zeg ik) als hij dat gezicht zag, heeft hij ook een stem horen uitroepen, zeggende: „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol.” (Jes. 6:3).
Fridericus Ragstat à Weille, predikant te Spijk
(”Noachs profetie”, 1685)