Vrijzinnig predikant Bähler had sympathie voor boeddhisme én piëtisme
De hervormde predikant Louis A. Bähler (1867-1941) had beslist boeddhistische sympathieën. Maar zijn verwantschap met de orthodox-gereformeerden is onderbelicht gebleven.
In het septembernummer van Theologia Reformata wijdt prof. dr. H. van den Belt, hoogleraar systematische theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, een artikel aan Bählers opvattingen.
De predikant had al vroeg interesse voor het boeddhisme. Hij geloofde in reïncarnatie en karma. Daarnaast relativeerde hij de historiciteit van de evangeliën en legde hij de nadruk op de ethiek van de Bergrede. Ook ontwikkelde hij een esoterische visie op Christus: de Jezus uit het Johannesevangelie was voor hem „een belichaamde verpersoonlijking van ’s menschen inwonende Godheid.”
In 1903 publiceerde Bähler een vertaling uit het Duits van het traktaat ”Het ‘Christelijke’ Barbarendom in Europa: Boeddhistische Zending”. Daarin bracht hij vooral de ethische consequenties van het boeddhisme onder de aandacht: het „barbaarse” christendom kon leren van de geweldloosheid en het respect voor het leven van dieren in het boeddhisme.
De publicatie was aanleiding voor de kerkenraad van Amsterdam om een adres tegen Bähler naar de synode te sturen. Daarop werd Bähler door de classis Heerenveen geschorst. Hij ging echter in beroep en werd uiteindelijk door een synodale commissie in het gelijk gesteld.
Het terugdraaien van de schorsing was voor orthodox-gereformeerden aanleiding om in het geweer te komen tegen de synode. In 1906 ontstond de ”Gereformeerde Bond tot vrijmaking der Kerken”. Volgens prof. Van den Belt is in de historiografie de vrijzinnigheid van Bähler vaak gepresenteerd als oorzaak voor de oprichting van de Gereformeerde Bond. De kwestie illustreert in zijn ogen echter vooral het tekortschieten van de synodale organisatie van de Nederlandse Hervormde Kerk. „De ‘kwestie Bähler’ wordt de aanjager om te pleiten voor het opheffen van de synodale organisatie en de vrijmaking van de kerken.”
In dit proces is Bähler ten onrechte afgeschilderd als een onoprechte cryptoboeddhist, vindt prof. Van den Belt. „Daardoor blijft in de historiografie onderbelicht dat er in zijn sympathie voor de mystiek en oproep tot levensheiliging ook een verwantschap is met de orthodox-gereformeerden. Bählers theologische ontwikkeling houdt ons vandaag ook een spiegel voor. Vandaag zien we ook in evangelicale en reformatorische kring een toenemende nadruk op de religieuze ervaring en op de ethische implicaties van het christelijke geloof. Deze nadruk gaat weliswaar niet samen met een spiritualisering van het christelijke geloof, maar wel met een toenemende relativering van de historische heilsfeiten en van de klassieke verzoeningsleer. Religieuze ervaring en discipelschap kunnen echter niet zonder de historiciteit van de verzoening en boodschap van de rechtvaardiging van de goddeloze.”