Valse vrede
Jesaja 28:15
„Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld, en onder de valsheid hebben wij ons verborgen.”
Jesaja verkondigt aan Israël een zwaar oordeel des Heeren dat hen te wachten staat, maar Israël hoort niet. Het vreest niet voor des Heeren Woord en de geduchte straffen. Het denkt die te zullen ontkomen, waant zich veilig, is gerust met datgene wat de ondergang bewerken zal, en roept spottende met de last des profeten: „Vrede! vrede! en geen gevaar!” Maar de profeet moet zijn last volbrengen en zegt: „Hoort des Heeren Woord, gij bespotters! Omdat gij zegt: „Wij hebben een verbond met de dood gemaakt, en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld, en onder de valsheid hebben wij ons verborgen.”
U weet dat het woord hel dikwijls in de Schriften van het oude verbond voor het graf genomen wordt. Immers: „Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten”, zo lezen wij in de Psalmen (Psalm 16:10). Maar wat geeft deze uitdrukking te kennen? Niet alsof de goddeloze Israëlieten in waarheid een verbond met de dood aangaan en met de hel een voorzichtig verdrag gesloten hadden; maar de profeet laat hen zien, hoe zij onder de bedreigingen verkeerden en in hun harten dachten.
Ds. G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk
(”Levenslessen, preek over Jesaja 28:15-18”, 1848)