Column: Onmogelijke excuses
Veel mensen vinden dat overheid en kerk excuses moeten maken voor in het verleden gemaakte fouten. De Nederlandse regering zou excuses moeten aanbieden aan de nakomelingen van Surinaamse slaven, de Protestantse Kerk in Nederland aan de remonstranten. De lutheranen zouden excuses moeten maken voor Luthers antisemitisme en de paus voor de wandaden van de inquisitie.
Een oordeel over het verleden hebben we allemaal. We vinden dat onze voorouders het soms heel fout gedaan hebben – en inderdaad: wie zou niet treuren om het slavernijverleden van ons land, of om de geloofsvervolgingen? Ons past nederigheid. Er is geen enkele reden om trots te zijn op voorouders die even zondige mensen waren als wij.
Soms is het daarom goed als instituten uitdrukkelijk afstand nemen van bepaalde ideeën of gedragingen uit het verleden. Maar excuses gaan een stapje verder. Ik vind excuses helemaal op z’n plaats als je zelf fouten gemaakt hebt of iemand anders iets aangedaan hebt. Maar hoe kun je je persoonlijk verantwoordelijk voelen voor wat een van je voorouders drie eeuwen geleden gedaan heeft?
Een van mijn verre, 17e-eeuwse voorvaders heette Johannes van Zutphen. Hij was gereformeerd predikant in het Gelderse dorpje Rumpt en samen met zijn collega’s van de classis streed hij onvermoeibaar tegen de ”paapse stoutigheden” in de regio. Zo voerden de predikanten keihard actie om alle rooms-katholieke ambtenaren ontslagen te krijgen.
Maar een andere van mijn verre, 17e-eeuwse voorouders wás zo’n ambtenaar. Hij heette Boudewijn van de Velde en hij was even fanatiek rooms als Johannes van Zutphen gereformeerd was. Op het verdwenen kasteeltje in Hellouw waar hij woonde, organiseerde hij (waarschijnlijk) geheime missen, tegen alle regels in, en hij bezorgde de gereformeerde predikanten veel verdriet.
Wie moet nu wie excuses aanbieden? Moet ik me als nakomeling van Johannes verontschuldigen tegenover mezelf als nakomeling van Boudewijn? Of andersom? Ik sta inhoudelijk in de gereformeerde traditie, maar dat betekent niet dat ik moet vinden dat gereformeerden in het verleden alles goed hebben gedaan. Mij past de erkenning dat mijn 17e-eeuwse voorouders elkaar als mensen vaak niet goed behandeld hebben.
Ik draag de erfenis van Johannes én Boudewijn in me. Daar kan ik niets aan veranderen, ik kan me er niet voor verontschuldigen. Maar het herinnert me eraan dat wij mensen in de omgang met elkaar altijd slachtoffer en dader tegelijk zijn.