Opinie

Godsdienstvrijheid is ook in uitkeringszaken niet absoluut

Uitkeringsgerechtigden moeten soms werk accepteren, ook als dat tegen hun geloofsovertuiging ingaat. Dat heeft de rechter kortgeleden nog eens duidelijk gemaakt. Dat gaat reformatorische christenen niet voorbij.

Mr. drs. G. B. (Gerben) Plomp
19 March 2019 13:21Gewijzigd op 17 November 2020 05:41
Het valt te verwachten dat in de toekomst ook reformatorische christenen met een uitkering gekort kunnen worden op die uitkering als ze geen baan willen accepteren die hen noodzaakt om bijvoorbeeld op zondag te werken. beeld iStock
Het valt te verwachten dat in de toekomst ook reformatorische christenen met een uitkering gekort kunnen worden op die uitkering als ze geen baan willen accepteren die hen noodzaakt om bijvoorbeeld op zondag te werken. beeld iStock

Een uitkering is gemeenschapsgeld. Gemeenschapsgeld is ‘het geld van iedereen’ en daarom moet daarmee verantwoord worden omgesprongen. Als het om bijstandsuitkeringen gaat, moeten gemeenten erop toezien dat er niet te veel of ten onrechte bijstand wordt verstrekt. Gemeenten moeten daarom beoordelen of een bijstandsgerechtigde weer aan het werk zou kunnen. Want wie werkt, genereert eigen inkomen en kost de gemeenschap minder geld.

Uitkeringsgerechtigden worden daarom gestimuleerd om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. In geval van een bijstandsuitkering zijn uitkeringsgerechtigden zelfs verplicht om actief te zoeken naar werkmogelijkheden en om aangeboden werk te accepteren (”arbeidsplicht”). Wie dat niet doet, kan worden gekort op zijn uitkering.

De vraag is hoe ver die verplichting gaat. Wat als de inhoud van of de situatie op het werk indruist tegen je godsdienstige overtuigingen? Bijvoorbeeld omdat je op zondag moet werken? Ben je dan toch verplicht om het werk te accepteren? Die vraag werd kort geleden behandeld door de hoogste bestuursrechter in uitkeringszaken (Centrale Raad van Beroep, CRvB). De CRvB heeft twee uitspraken gedaan waarin de genoemde vraag centraal stond. In beide gevallen stond de plicht om werk aan te nemen op gespannen voet met het recht op godsdienstvrijheid.

Baard

De eerste zaak betrof een islamitische bijstandsgerechtigde man die op grond van zijn geloofsovertuiging een baard droeg. Zijn afstand tot de arbeidsmarkt was groot. Toch deed zich op enig moment een gelegenheid voor: de betrokkene kon een opleiding gaan volgen tot asbestverwijderaar, mét baangarantie. Een van de functie-eisen was dat de betrokkene gladgeschoren moest zijn. Asbestdeeltjes zouden anders in zijn baard kunnen achterblijven, met alle gezondheidsrisico’s van dien.

De betrokkene achtte dat in strijd met zijn geloofsovertuiging en weigerde aan deze eis te voldoen. Daarmee kwam hij niet meer in aanmerking voor de baan. De gemeente achtte dat in strijd met de arbeidsplicht en besloot de betrokkene te korten op zijn uitkering.

Die bracht de zaak voor de rechter, maar zonder succes. Volgens de rechter had de betrokkene de opleiding met baangarantie niet mogen weigeren en had de gemeente dus terecht zijn uitkering ingehouden. Het beroep op geloofsovertuiging ging niet op. Het verbod om een baard te dragen, vormt weliswaar een inbreuk op het recht op godsdienstvrijheid, zoals neergelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Maar, zo zegt de rechter, dat recht is niet absoluut en mag in bepaalde gevallen worden beperkt. Bijvoorbeeld als de openbare veiligheid in het geding komt. Of als een beperking om gezondheidsredenen noodzakelijk is. Dat laatste was hier het geval, aldus de rechter. Het afscheren van de baard was nodig om gezondheidsrisico’s te voorkomen. De functie-eis was dus een inbreuk, maar wel een gerechtvaardigde inbreuk. De rechter woog hierbij verder nog mee dat de betrokkene weinig loopbaanperspectief had.

Werken op vrijdag

In de tweede zaak ging het ook om een uitkeringsgerechtigde met een islamitische geloofsovertuiging. De crux zat hem hier in de vrijdagmiddagen; op die tijdstippen ging de betrokkene naar de moskee. Op vrijdagmiddag was hij daarom niet beschikbaar voor werk. Maar toen deed zich de gelegenheid voor om voor twee dagen in de week in een winkel aan de slag te gaan: op vrijdag en zaterdag, de hele dag. De betrokkene weigerde dat en ook hij werd vervolgens gekort op zijn uitkering, omdat hij zich volgens de gemeente niet aan de arbeidsplicht hield.

De rechter oordeelde dat de eis om op vrijdagmiddag te werken een inbreuk vormde op het recht op godsdienstvrijheid. Maar in tegenstelling tot de eerste zaak was deze inbreuk volgens de rechter in dit geval niet noodzakelijk. De betrokkene was op andere dagen van de week prima inzetbaar. Daarvoor hoefde alleen met het rooster geschoven te worden en dat was ook mogelijk. De gemeente wilde hierin echter niet meegaan en dat werd de gemeente aangerekend. De rechter oordeelde dat de betrokkene de baan in dit geval mocht weigeren en de gemeente had de uitkering niet mogen verlagen.

Trend

Deze uitspraken hebben in de (sociale) media de nodige aandacht getrokken. Uit de reacties blijkt dat een deel van de samenleving geen enkel begrip kan opbrengen voor religieus geïnspireerde gewetensbezwaren. Dat raakt in dit geval dan toevalligerwijs aan de geloofsbeleving van moslims, maar wij hoeven ons geen enkele illusie te maken over het begrip voor gewetensbezwaren die door het christelijk geloof zijn geïnspireerd.

Dat de twee uitspraken ook voor het reformatorische volksdeel relevant zijn, is helder: vervang de baard door een bepaald kledingstuk; vervang de vrijdagmiddag door de zondag. De besproken uitspraken maken opnieuw duidelijk dat het recht op vrijheid van godsdienst niet absoluut is. Dat recht kan worden ingeperkt.

De uitspraken maken ook duidelijk dat het uiteindelijk aan de rechter is om te bepalen of inbreuk mag worden gemaakt op de vrijheid van godsdienst. De man uit de eerst besproken zaak (met de baard) vond dat hij de opleiding prima kon volgen, bijvoorbeeld door een speciaal masker te gebruiken. Zijn eigen beoordeling bleek echter niet doorslaggevend en het was uiteindelijk de rechter die bepaalde welke inbreuk op de godsdienstvrijheid nog toelaatbaar was.

Ten slotte passen de uitspraken in een trend: in een pluriforme samenleving is het niet vanzelfsprekend dat een beroep op godsdienstvrijheid wordt gehonoreerd. Het valt te verwachten dat in de toekomst ook reformatorische christenen met een uitkering gekort kunnen worden op die uitkering als ze geen baan willen accepteren die hen noodzaakt om bijvoorbeeld op zondag te werken. Het is goed als bijvoorbeeld diaconieën zich hiervan rekenschap geven en hun reserves afstemmen op de realiteit dat gemeenteleden met een uitkering worden gekort omdat zij omwille van het geweten bepaald werk niet kunnen accepteren.

De auteur is advocaat bij Wille Donker advocaten.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer