Klein en moedig
Jesaja 40:31
„Maar die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen en niet moede worden; zij zullen wandelen en niet mat worden.”
Het is zeer opmerkelijk wat wij lezen: „Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont, en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederige geest is” (Jesaja 57:15). De Heere heeft een bijzonder genoegen in de nederige gestalte van iemand die geestelijk verslagen, verbrijzeld en gebroken is. David zegt: „De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij o God niet verachten” (Psalm 51:19) op die wil Hij zien, (Jesaja 66:2). De nederige geeft Hij genade (1 Petrus 5:5). De Heere schept genoegen in zo’n nederige gestalte, maar hij ziet niet graag dat die gestalte altijd in de Zijnen is. De Heere ziet niet graag dat zij altijd hun bedden doorweken met tranen, dat zij altijd huilen en kirren als een duif. Maar vervolgens schept Hij groot behagen in een moedige gestalte. Wanneer de Emmaüsgangers treurig zijn, komt de Heere bij hen en zegt: „Hoe ziet gij zo droevig; waarom zijn uw aangezichten zo treurig?” (Lukas 24) De Heere komt en zegt: „Wat zijt gij dan zo moedeloos, wat bezwijkt gij op de weg? En vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen u het Koninkrijk te geven” (Lukas 12:32).
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg.
(”Zestal leerredenen”, 1730)