Westerse beschaving in verval
Titel:
”Van de wieg tot volwassenheid. 500 jaar culturele geschiedenis van Europa 1500-2000”
Auteur: Jacques Barzun; vert. Meile Snijders en Peter van der Kaaij
Uitgeverij: Byblos, Amsterdam, 2001
ISBN 90 5847 315 5
Pagina’s: 784
Prijs: € 34,03. Leopold von Ranke was 86 jaar toen hij het eerste deel van zijn Wereldgeschiedenis liet verschijnen. Hij heeft dat werk niet voltooid. Toen hij vijf jaar later stierf, was hij nog niet verder gekomen dan het negende deel. Niettemin blijft het een prestatie die niet gemakkelijk verbeterd zal worden in de leeftijdsgroep van de zeer sterken. Als er echter één bij Ranke in de buurt komt, dan is het wel Jacques Barzun, geboren in 1908. Zijn productieve jaren blijken nog niet voorbij te zijn. In 2000 verscheen een nieuw boek van zijn hand over vijf eeuwen cultuurgeschiedenis. In de originele uitgave heet het ”From Dawn to Decadence”, in de vorig jaar uitgekomen Nederlandse vertaling is het omgedoopt tot ”Van de wieg tot volwassenheid”.
”Dawn” betekent niet wieg, en ”decadence” is niet het Engelse woord voor volwassenheid. Dat zullen de vertalers ook wel weten. Zij geven in hun titel dus met opzet een heel andere boodschap door dan de auteur zelf bedoelde. Het is moeilijk te vatten wat met die nogal ingrijpende verandering beoogd kan zijn. Je hoeft niet lang te bladeren om er achter te komen dat Barzun heel goed wist wat hij deed. Laten we daartoe maar eens nagaan wat het boek wil zeggen.
Barzun heeft zichzelf een tamelijk zware opgave gesteld: in het bestek van één enkele boekband -al zijn het dan ook bijna 800 bladzijden- het verhaal vertellen van 500 jaar westerse beschaving. Zo’n taak lijkt alleen uitvoerbaar voor een ervaren onderwijsman die de moed heeft grote massa’s stof beheersbaar te maken door het trekken van forse lijnen, en dat is precies het profiel van Jacques Barzun. Een goede docent is evenmin bang met alle kracht tegen de stroom in te roeien als hij daarmee zijn hoorders des te beter aan het denken kan zetten. De uitdagende eigenzinnigheid van Barzuns eerdere boeken heeft met het verstrijken van de jaren nog niets aan scherpte verloren. Met deze middelen moet het hem wel lukken orde te scheppen in de massa stof, en dat doet hij ook, al is het op zijn eigen manier.
Revoluties
Barzun verdeelt de geschiedenis van die 500 jaar in vier perioden die allemaal beginnen met wat hij een revolutie noemt. Dat woord geeft hij tegelijk een nieuwe inhoud. Niet elke gewelddadige machtswisseling mag revolutie heten. Die naam moet exclusief gereserveerd blijven voor de echt spectaculaire omwentelingen, de grote veranderingen die de cultuur een nieuw gezicht geven.
Zo’n grote verandering is de Reformatie. Dat is dan ook de eerste revolutie. De grote vraag van die tijd is: Wat moeten mensen geloven? De tweede periode begint omstreeks 1660, dus met de regering van de Franse koning Lodewijk XIV. Dan gaat het er om hoe mensen bestuurd zullen worden. Daarvoor heeft Barzun de naam ”monarchale revolutie” bedacht. Is dat een tamelijk verrassende vondst, minder opzienbarend is het startpunt van het derde tijdvak: de grote Franse Revolutie van 1789. De vierde periode wordt ingeluid door de Russische Revolutie, in haar strekking juist omgekeerd aan de Franse. Ze is niet liberaal, maar sociaal, niet individualistisch, maar collectivistisch. En het is dan ten slotte in die twintigste eeuw, dat ons steeds duidelijker gaat worden „dat in het westen de cultuur van de laatste vijfhonderd jaar op zijn einde loopt.”
Luther
In de loop van die vijf eeuwen verandert de cultuur voortdurend, maar door de tijd heen tracht Barzun die veranderingen nader te ordenen met behulp van enkele centrale thema’s die telkens terugkeren. Het zijn geen historische krachten of oorzaken, maar „de verlangens, de houding en de doelstellingen achter de gebeurtenissen of bewegingen” (17). De belangrijkste zijn emancipatie en primitivisme.
Emancipatie is het streven om zich rechten te verschaffen, zodat men onafhankelijk van anderen zijn plaats kan innemen in de cultuur. Maar als die cultuur steeds ingewikkelder wordt, groeit het verlangen zich juist van haar te bevrijden. Dat is dan primitivisme: terug naar de natuur. Of ook, zoals in de Reformatie: terug naar de zuiverheid van de oude apostolische kerk van Petrus en Paulus. Die twee duiken steeds weer op, emancipatie zowel als primitivisme. Zie maar naar diezelfde Reformatie. „Het tegenwoordige fundamentalisme is het biblicisme van Luther in een nieuwe fase.” (32) En tegelijk was Luthers leus van de vrijheid van de christen „de klaroenstoot, die de emancipatie aankondigde.” Geschiedenis doet zich aan ons voor als een soort eeuwige kringloop van emancipatie en primitivisme.
Barzun wijst steeds met zekere voorliefde op directe en indirecte overeenkomsten tussen de verschillende tijden. Laten we Luther nog eens als voorbeeld kiezen, bij wie het altijd weer draait om de tegenstelling tussen geloof en werken. „Deze tegenstelling tussen geloof en moreel goed gedrag”, vervolgt Barzun dan, „is een steeds terugkerend verschijnsel in de westerse cultuur; een recente vorm is de minachting voor ”de bourgeois en zijn waarden”.” (44)
Geestelijke hygiëne
Helpt zo’n vergelijking ons werkelijk verder? Barzun meent kennelijk van wel. We kunnen dan die zestiende-eeuwers beter begrijpen. Ze doen wel niet hetzelfde als wij, maar hun bedoelingen lijken toch op de onze. Ze waren bijvoorbeeld gelovig en voelden zich van God afhankelijk. Daarom baden ze veel. Barzun weet dat de meeste van zijn lezers dat niet doen, en daarom legt hij alweer met behulp van een vergelijking uit wat deze mensen bewoog. „Zoals wij dagelijks onze hygiënische reinigingen verrichten, zo werd er vroeger verschillende keren per dag gebeden, omdat de duivel en zijn helpers even alomtegenwoordig waren als onze virussen en bacteriën.” (51)
Het is dunkt mij Barzuns bedoeling op deze manier begrip te kweken voor Luther en diens geloofsgenoten. Hij wil daarmee zeggen dat we die mensen maar niet vreemd moeten vinden, want van hun standpunt uit gedroegen ze zich rationeel als ze de dag met gebed begonnen, net zoals wij elke morgen eerst naar de badkamer gaan. Van lichamelijke reinheid hadden ze nog weinig begrip, daarom behielpen ze zich met geestelijke hygiëne. Zo kun je dus de Reformatie blijkbaar bekijken, alsof het gaat om een eigenaardige, tijdgebonden vorm van menselijk gedrag.
Erg diep dring je dan niet door in Luthers wezenlijke bedoelingen. Het blijft een uitwendig relaas, dat mensen beschrijft van de buitenkant. Dat is het risico als je 500 jaar cultuurgeschiedenis in de greep moet krijgen. Dan komen onvermijdelijk je sterke en zwakke punten aan het licht. Van de Reformatie heeft Barzun duidelijk niet zo veel begrip, heel goed daarentegen zijn de bladzijden over de Romantiek. Die kent Barzun vanbinnenuit, en daar ligt zijn hart. Een lezer die niets van Barzuns werk weet, kan uit dit boek zonder veel moeite afleiden in welke onderwerpen hij zich met voorliefde heeft verdiept.
Register
Barzun is thuis in de geschiedenis van de muziek, de literatuur, de beeldende kunsten en de natuurwetenschappen. Op al die terreinen is ”From Dawn to Decadence” een encyclopedisch naslagwerk, waarin je de grote namen uit de westerse cultuur tegenkomt, met zeer persoonlijke, dikwijls toch treffende typeringen. Maar dan noem ik het boek wel heel nadrukkelijk bij zijn Engelse naam, want die bruikbaarheid geldt alleen voor de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave. Die sluit namelijk af met een personenregister, zodat je Bach of Freud of Rousseau gemakkelijk kunt terugvinden. Barzun kondigt dat in zijn Amerikaanse inleiding aan, en vreemd genoeg is die zin netjes in het Nederlands vertaald. Ons wordt dus wel een register beloofd, maar die belofte wordt vervolgens niet waargemaakt.
Wie zich afvraagt of en zo ja waar een bepaalde persoon in het boek behandeld wordt, moet zelf maar zien hoe hij zijn speld uit deze hooiberg van 800 pagina’s te voorschijn kan halen. Je moet dan op het idee komen Christina van Zweden te zoeken in een hoofdstuk dat ”Het onzichtbare college” heet, de Fransman Vauban en de Italiaan Vico in ”Het gezichtspunt van Londen”, en de Amerikaan Jonathan Edwards in ”Het gezichtspunt vanuit Weimar omstreeks 1790”. Dat maakt de Nederlandse uitgave als naslagwerk onbruikbaar, waardoor ze veel van haar waarde verliest. Wie het boek wil bezitten en niet te veel moeite heeft met het Engels, kan het beter bestellen bij Harper Collins in New York dan bij uitgeverij Byblos in Amsterdam.
Barzun kan het zich wel veroorloven zo schijnbaar willekeurig door de eeuwen heen te springen, omdat hij vertrouwd is met de stof. Natuurlijk komen er in zo’n dik boek ook fouten voor. De kennis van de Dertigjarige Oorlog berust voornamelijk op horen zeggen en over de Nederlandse Opstand tegen Spanje heeft hij waarschijnlijk in geen jaren iets gelezen. Zo is er meer, meer ook dan nodig is. Barzun had zijn tekst beter moeten laten controleren, vooral als het gaat om feiten die niet direct op zijn lievelingsterreinen liggen. Je moet zeker zijn van je feiten als je forse uitspraken wilt doen, en daar schrikt Barzun nooit voor terug.
Verwording
Het lange slothoofdstuk geeft een taxatie van de hedendaagse cultuur. Barzuns portret ziet er buitengewoon donker uit. We leven thans in een cultuur die al wat goed is verwerpt en alles prijsgaf wat ze ooit had verworven. Mensen zijn toegeeflijk voor zichzelf, ze willen dadelijk elke behoefte bevredigen. Kritiek wordt niet geaccepteerd, gezag evenmin, want we zijn allemaal gelijk. Het gezin is in verval en voedt niet meer op, het onderwijs is onherstelbaar bedorven door de seksuele emancipatie en de algemene afkeer van hard werken.
De pers heeft het ideaal van onpartijdigheid opgegeven. Ze heeft voor niets of niemand respect, schendt de privacy, steelt vertrouwelijke documenten, en maakt dan aanspraak op onschendbaarheid omdat het publiek recht heeft op informatie. De staat is niet meer bij machte zijn taken te vervullen. Hij kan niet meer beschermen tegen geweld en mist de middelen om zieken te verzorgen. Parlementen praten wel over noodzakelijke hervormingen, maar voeren die niet uit. Het is een zeker teken, dat onze democratische instellingen in verval zijn geraakt.
Staan we dan voor de ondergang? De ziekteverschijnselen zijn zo talrijk en zo ernstig dat de conclusie onontkoombaar schijnt. Dat vindt Barzun zelf ook, maar hij schrikt er niet van. We kunnen, zegt hij, zonder huiveren op de hele westerse wereld de term ”verwording” toepassen (763). Die koelbloedigheid komt niet voort uit het bewustzijn van zijn gevorderde jaren. Al zou hij het allemaal nog moeten beleven, hij ziet de toekomst niet met gelatenheid, maar met groot vertrouwen tegemoet. Het is vaker gebeurd dat de beschaving zichzelf overleefd scheen te hebben, zoals aan het einde van de Middeleeuwen, toen de Rooms-Katholieke Kerk in volslagen verval verkeerde, zonder vermogen zich te herstellen. En dan brengt de Reformatie nieuw leven. Zo zal ook ditmaal de westerse cultuur zich weten te hervinden, als zij de krachten weer ontdekt die in haarzelf verborgen liggen. Hoe ernstig we die voorspelling moeten nemen, blijft in het duister. Barzun eindigt niet met een conclusie, maar met een droom. Die kondigt niet een nieuwe reformatie, maar een tweede renaissance aan. Het boek geeft niet aan waar die verwachting op gegrond zou kunnen zijn.