Apart: SGP moet zich steeds vaker op ‘foute’ wetten beroepen
Hoe sneller de samenleving zich verwijdert van Bijbelse principes, hoe vaker SGP en CU steun moeten gaan zoeken in wetten die zij vroeger te vuur en te zwaard bestreden. Het kan verkeren.
Het was best een opmerkelijk moment in het Kamerdebat van deze week over de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarin werd onder meer gesproken over de subsidieregeling aan Siriz, de inmiddels bekende stichting die vrouwen bijstaat die onbedoeld zwanger zijn geraakt.
Progressieve partijen verwijten Siriz dat zij vrouwen met zachte drang probeert af te houden van een abortus. Dat zet, vinden PvdA, GL en andere fracties, de keuzevrijheid van vrouwen onder druk. En dat mag niet, klagen zij, zeker niet als dat gebeurt met belastinggeld.
Gelukkig verblikt of verbloost staatssecretaris Blokhuis hier niet van. Hij hield het debat donderdag zakelijk en kondigde aan met objectieve kwaliteitscriteria te komen, waaraan elke hulpverleningsinstantie zich moet houden, of zij nu seculier of meer levensbeschouwelijk gedreven is.
Op dat moment in het debat reageerde SGP-woordvoerder Van der Staaij alert. Hij vroeg en kreeg van Blokhuis de garantie dat, als het aan het kabinet ligt, in die criteria ook komt te staan dat hulpverleners vrouwen verplicht moeten informeren over alternatieven voor abortus. Van der Staaij kon zich hierbij beroepen op de Wet afbreking zwangerschap.
Apart dat nu juist een SGP’er terug moet vallen op de abortuswet van 1981? Jawel, maar niet uniek.
Datzelfde verschijnsel zien we tegenwoordig vaker. Wijlen SGP-senator Holdijk stelde zich in de laatste jaren van zijn politieke loopbaan stevig te weer tegen winkelcentra die winkeliers willen dwingen hun zaak op zondag te openen. Hij stelde er in de Eerste Kamer vragen over en diende over dit thema zelfs de enige motie uit zijn carrière in.
En waarop beriep Holdijk zich in 2014? Inderdaad, op de Algemene Wet Gelijke Behandeling, een wet die volgens hem „mogelijk een grond biedt om boetes aan deze winkeliers opgelegd, tegen te gaan.” Dus op dezelfde wet die oud-SGP-Kamerlid Van den Berg in 1993 typeerde als „een afschrikwekkend perspectief”, „een heilloos spoor”, en „een wet die geen recht maar onrecht schept.” Het kan verkeren.
Nog één voorbeeld. Behoudende christenen en hun politieke partijen verzetten zich de laatste jaren terecht tegen de komst van een klaar-met-leven-wet, zoals bepleit door de NVVE en reeds voorbereid door D66.
Een van de tegenargumenten die vanuit het christelijke kamp klinken, is dat we al een euthanasiewet hebben, die in de praktijk zo ruim wordt toegepast dat aan nieuwe, verdergaande regels geen behoefte is.
Het verschijnsel dat christelijke partijen zich op ooit door hen afgewezen wetten moeten gaan beroepen, is een teken aan de wand. Het toont de snelle voortgang van de secularisatie en onderstreept dat zij die ooit voorspelden: „Bij deze wetten zal het niet blijven”, gelijk hadden.
Zegt een christelijke partij daarmee dat de bestaande wetten eigenlijk zo gek nog niet zijn? Of dat hun vroegere verzet daartegen misplaatst was? Natuurlijk niet. Net zo min als iemand die tegen een jihadist zegt: „Jij mag volgens de Koran geen terreurdaden plegen”, daarmee zelf het gezag van het heilige boek van moslims erkent.