Als duiven
Jeremia 31:8
„Zie, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.”
Onder de zwangeren moet men verstaan hen die het zaad van het Woord Gods ontvangen hebben, wier harten vruchtbaar geworden zijn door Gods Woord en Geest, die aan hun zonden ontdekt worden en in overtuiging zijn. Zij moeten wederomgeboren worden. Onder barenden moeten worden verstaan zij die in angst en smart van de wedergeboorte zijn. En die nog niet geheel doorgeworsteld hebben (zie ook Jesaja 66:9).
Maar hetgeen eerder als een weldaad en bijzondere gunst van God gewaardeerd werd, dat zij niet behoefden mee te trekken, wordt hier omgekeerd als een bijzondere gunst en voorrecht aangemerkt: dat zich in de –door Jeremia beschreven– optocht blinden, lammen, zwangeren enzovoorts zullen bevinden. De blinden, lammen, kreupelen en barenden zullen naar Israël terugkeren, doch dit moet in het bijzonder geestelijk verstaan worden: God zal aan hen ogen en voeten in geestelijk opzicht schenken. De Joden zullen in een grote gemeente naar Sion komen, zowel in lichamelijk als in geestelijk opzicht.
We kunnen uit dit vers leren dat wat de mens onmogelijk schijnt, bij God mogelijk is. Wat een heuglijke tijden zullen er nog eens voor de kerk zijn wanneer de Joden in een grote menigte als duiven tot hun vensters zullen vliegen (Jesaja 60:8) en Gods woning zullen versieren. Wij moeten ons maar onderzoeken of wij tot dit geestelijke Sion behoren en in welke staat wij verkeren.
Joachim Mobachius, predikant te ’s-Hertogenbosch (”De lang gewenste en vast aanstaande bekering van het volk der Joden”, 1746)