Wat er terecht kwam van Osloakkoorden
Een kwarteeuw na het sluiten van de befaamde Osloakkoorden, geloven weinig Palestijnen meer in de spoedige stichting van een onafhankelijke staat. De redenen lopen uiteen. Over één ding zijn ze het echter vrijwel allemaal eens: het mislukken van ‘Oslo’ is volledig de schuld van Israël.
Hij zal me eens iets bijzonder laten zien. Dat belooft wat. Salah Abu Sayed loopt naar een afgesloten kast in zijn bescheiden flat in hartje Beiroet. Hij haalt een fraai bewerkt kistje tevoorschijn, bedekt met sierlijke Arabische letters: ”Al-hamdu Illah” – Allah zij geprezen. Voorzichtig draait hij het sleuteltje van het kleinood om.
De kleine sleutel geeft toegang tot een groter exemplaar, dat bleek glimmend in het kistje rust. Met de nodige eerbied neemt Abu Sayed het metalen voorwerp in zijn verweerde, door de zon gebruinde knuisten. „Dit is de sleutel van ons huis in Haifa”, zegt hij plechtig. „Het was het enige aandenken dat mijn grootvader mee kon nemen, toen hij in 1947 tijdens de strijd om Palestina naar Jordanië vluchtte.” Dat was tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog, toen de kersverse staat Israël zich tegen de invallen van Arabische buurlanden verdedigde.
Veranderd
Gevlucht of verdreven? Abu Sayed zucht. „Geloof me, ik ken de geschiedenis. Een deel van de Palestijnen is gevlucht, uit angst voor het oorlogsgeweld. Dat is niet zo gek. Kijk wat er in Syrië gebeurt. En ja, een deel is verdreven. Zowel door de Joden als door de Arabieren. Daar kunnen we tot in lengte van jaren over discussiëren. Feit blijft dat deze sleutel het enige tastbare bewijs is dat mijn nabije voorgeslacht in Haifa heeft gewoond. Wij waren de rechtmatige eigenaar van die woning. Week in, week uit hebben wij de hoop levend gehouden om ooit weer terug te gaan. Toen mijn opa nog leefde, drukte hij ons elke week op het hart die verwachting niet op te geven. Ons thuis is niet hier.”
Ja maar, de situatie is na al die decennia toch wel veranderd? „Dat snap ik ook wel”, bromt Abu Sayed, die een restaurantje in het vluchtelingenkamp Burj al-Barashneh, net buiten Beiroet, runt. „Die sleutel is voor ons het symbool dat wij hier niet horen. We komen hier niet vandaan. We zijn hier op zijn best tweederangsburgers.”
Dat geldt al helemaal voor de inwoners van de Palestijnse vluchtelingenkampen. De Libanese overheid houdt de Palestijnen sinds jaar en dag angstvallig in eigen woonomgevingen geconcentreerd. Niet veel anders is het in de andere Arabische buurlanden. Een permanente vluchtelingenstatus, met alle noden van dien, moest de onderhandelingspositie van de Palestijnen in de vredesbesprekingen met Israël kracht bijzetten.
Het stopzetten van de Amerikaanse financiering van UNRWA, de VN-organisatie die Palestijnse vluchtelingen bijstaat, en het standpunt van Washington dat nakomelingen van ontheemden geen recht op een status als vluchteling hebben, heeft de hoop op terugkeer aanzienlijk doen verflauwen. Nog afgezien van de bezwaren die Israël daar altijd tegen in heeft gebracht.
In opstand
In 1993 leek er hoop voor het vredesproces te gloren, toen Israël en de Palestijnen in de Noorse hoofdstad Oslo overeenstemming bereikten over een vredesregeling tussen beide partijen. Die moest binnen vijf jaar leiden tot een zelfstandige Palestijnse staat. In het kamp Burj al-Barashneh geloofden ze er van het begin af aan al weinig van. „Er werden vooral afspraken gemaakt over zaken die Gaza en de Westelijke Jordaanoever betroffen”, zegt Mohsin, een achttienjarige student. „Het leidde tot grote onrust in de kampen. We vertrouwden Arafat niet meer; in onze ogen had hij de zaak verraden. We kwamen in opstand. Mijn vader heeft dat zelfs met zijn leven moeten bekopen.”
Op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza heerste aanvankelijk echter vreugde na de historische handtekening die op het gazon van het Amerikaanse Witte Huis onder de Osloakkoorden werd gezet. De overeenkomst voorzag onder andere in de terugtrekking van de Israëlische troepen uit aanzienlijke delen van Judea en Samaria. „Ik herinner me nog dat ik wakker werd en uit mijn raam keek. Nergens waren soldaten te bekennen”, herinnert Ahmed al-Hindi zich. „Ik dacht dat de bevrijding van de bezetting eindelijk een feit was.”
Wie tegenwoordig in Ramallah rondloopt, merkt inderdaad weinig van het Israëlische leger. De middenstand floreert en in de buitenwijken wordt driftig gebouwd – zij het dat vooral rijke Palestijnen uit het buitenland er een tweede huis laten bouwen.
Van de illusie van een Palestijnse staat, waarvoor de basis in de Osloakkoorden werd gelegd, is inmiddels echter weinig meer over. Vijfentwintig jaar later rukken de buitenwijken van Jeruzalem op in de achtertuin van Hindi in Beit Jallah. ’s Nachts voeren Israëlische militairen invallen uit om terroristen op te sporen.
Lesboekjes
Allemaal door Israël veroorzaakt, is het algemene oordeel van de meeste Palestijnen die je erover spreekt. Eén woord blijft na elk gesprek hangen: ”Occupation – bezetting”. Hoe komt het toch dat Palestijnen zo eenzijdig de schuld bij de Joodse staat neerleggen? Terwijl toch ook zij moeten zien dat hun eigen leiderschap zich al die jaren ook niet van de beste kant heeft laten zien – om maar één oorzaak te noemen?
Een blik in de lesboekjes op Palestijnse scholen laat al snel zien dat voor die zelfkritiek vrijwel geen ruimte is. Zorgvuldig wordt een vijandbeeld in stand gehouden, waarbij Israël alle blaam treft voor de in Palestijnse ogen uitzichtloze situatie waarin zij zich bevinden. Van jongs af aan leren scholieren dat Israël de grote agressor en boosdoener is. In atlassen komt Israël niet voor. Een doelbewuste ontkenning van het bestaansrecht van de Joodse staat.
Dat weten ook hoger opgeleide Palestijnen wel. Toch leggen ook zij vrijwel zonder uitzondering de schuld bij Israël als het gaat om het mislukken van de Osloakkoorden en het uitblijven van duurzame vrede. „Occupation”, klinkt het telkens weer. Ook van Palestijnse journalisten, die bij uitstek tot taak hebben aan waarheidsvinding te doen. Tijdens een bijeenkomst met westerse verslaggevers in Ramallah worden tientallen argumenten uitgewisseld en aperte historische onjuistheden aan de kaak gesteld. De slotconclusie van de Palestijnse collega’s is: „Dat is nu eenmaal ons verhaal.”
Van verlies naar verlies
Ook Palestijnse analisten hebben weinig goede woorden over voor de rooskleurige vooruitzichten die de Osloakkoorden ooit schetsten. „Een kwarteeuw na deze overeenkomst, die op zijn minst enige winstpunten voor de Palestijnen zou hebben moeten opleveren, inclusief vrede en een definitieve regeling, zijn de Palestijnen alleen maar van verlies naar verlies gegaan”, is de conclusie van Motasem al-Dalloul in een analyse voor Middle East Monitor.
Voorzichtig legt Salah Abu Sayed de sleutel van zijn grootvader terug in het kistje. „Ik laat hem elke week aan mijn kinderen zien. Zodat ook zij het niet vergeten. Maar ooit…” Hij haalt zijn schouders op.
Osloakkoorden
De Osloakkoorden van 1993 werden als dé grote doorbraak in het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen beschouwd. Vijf jaar na de ondertekening zouden de afspraken immers moeten uitmonden in een zelfstandige Palestijnse staat. Niets bleek minder waar.
Eind jaren tachtig werkten de Verenigde Staten al aan plannen om tot een oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict te komen. Die kwamen in een stroomversnelling na de Golfoorlog van 1991, waarin de troepen van de Iraakse president Saddam Hussein uit Koeweit werden verjaagd.
Die oorlog zette de verhoudingen in het Midden-Oosten op hun kop. Niet eerder vochten Arabische troepen zij aan zij met de Amerikanen en de Britten tegen een broedervolk. Niet eerder hield Israël zich –zij het onder zware Amerikaanse druk– militair zo afzijdig toen tientallen Iraakse scudraketten op het land neer regenden.
Washington zag zijn kans schoon om dit momentum uit te buiten. In het najaar van 1991 organiseerden de VS een conferentie in Madrid waarop Israël voor het eerst rechtstreeks zou praten met vertegenwoordigers van Libanon, Jordanië, Syrië en de Palestijnen.
Niet dat Israël daar veel zin in had. Jeruzalem onderhandelde liever bilateraal met de Arabische landen. Die alternatieve route bleek ook succesvol, althans in de besprekingen met de Palestijnen.
Want los van de bijeenkomst in Madrid voerden Palestijnse en Israëlische delegaties in het diepste geheim overleg in de Noorse hoofdstad Oslo. Onder leiding van Noorse diplomaten spraken onderhandelaars in huiselijke sfeer in een woning die de delegaties deelden.
In Madrid reden de officiële Israëlische en Syrische delegaties urenlang rondjes rond het gebouw waar de vredesconferentie zou plaatshebben om er maar zeker van te zijn dat de andere partij kwam opdagen. Anders zouden ze alsnog een welkom excuus hebben om naar het Midden-Oosten terug te vliegen. Toen de vergadering eenmaal was begonnen, was de sfeer relatief ontspannen. Tot de Syrische minister van Buitenlandse Zaken, Farouk al-Sharaa, een poster omhoog hield met de beeltenis van de Israëlische premier Yitschak Sjamir, met daarop de woorden ”Gezocht”. Hij betitelde Sjamir als een „terrorist en een moordenaar.” Sjamir liet zich ook niet onbetuigd en noemde het Syrische regime „een van de meest onderdrukkende en tirannieke in de wereld.”
Of de onderhandelaars in Oslo die uitwisseling van onverkwikkelijkheden meekregen, is maar de vraag. Zij werden het eens over de Declaratie van Principes over de Reglementen van Interim Zelfbestuur – kortweg Oslo I. Namens de PLO tekende Mahmud Abbas de overeenkomst; Shimon Peres zette namens Israël zijn handtekening.
Op 13 september 1993 werd die ondertekening officieel overgedaan op het gazon van het Witte Huis. Onder toeziend oog van de Amerikaanse president Bill Clinton zetten PLO-leider Yasser Arafat en de Israëlische premier Yitschak Rabin hun handtekening. Rabin leek nog even te aarzelen om Arafat voor het oog van de wereldpers de hand te drukken, maar een schouderklopje van Clinton gaf de doorslag.
De inhoud van de akkoorden betrof de terugtrekking van het Israëlische leger uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en het recht op zelfbestuur van de Palestijnen door de vorming van de Palestijnse Autoriteit.
Binnen een periode van vijf jaar zouden aanvullende onderhandelingen tot een zelfstandige Palestijnse staat moeten leiden. Zo ver kwam het echter nooit.
Er kwam nog wel een vervolg in de vorm van Oslo II, een interim-regeling over de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, die twee jaar later in Taba, Egypte, werd getekend. Dit akkoord gaf de Palestijnen zelfbestuur in Bethlehem, Hebron, Jenin, Nablus, Qalqilya, Ramallah, Tulkarm en ongeveer 450 dorpen.
„Kans op vrede is nul”
Geven de Palestijnen de schuld voor het mislukken van de Osloakkoorden grotendeels aan Israël, het merendeel van de inwoners van de Joodse staat denkt daar precies tegenovergesteld over. „De kans op vrede is op dit moment nul.”
Het Osloproces heeft na 25 jaar geen oplossing voor het conflict tussen Israël en de Palestijnen gebracht en heeft er niet toe geleid dat Israëliërs en Palestijnen vreedzaam samenleven. De formule land-voor-vrede van wijlen Yitschak Rabin heeft niet gewerkt.
Dat is de bondige conclusie die prof. Efraim Inbar, voorzitter van het Jeruzalem Institute for Strategic Studies en hoogleraar politieke wetenschappen aan de Bar-Ilan universiteit, trekt in een studie naar de effecten van de Osloakkoorden. Daar is ook weinig helderziendheid voor nodig. De vraag is alleen hoe dat komt.
Volgens de Palestijnen is de voortdurende Israëlische bezetting van grote delen van de Westelijke Jordaanoever de belangrijkste boosdoener. Inbar bestrijdt dat. „De ‘bezetting’ is zo goed als ten einde. Iedereen die de cafés en winkelcentra van Ramallah bezoekt, kan dat beamen.”
De Israëlische onderzoeker legt de vinger bij een aantal zaken. „De Palestijnse Autoriteit promoot anti-Israëlpropaganda via het onderwijssysteem en de media die zij controleert. Hamas, die toegewijd is aan de vernietiging van de Joodse staat, gaat door met de gewapende strijd tegen Israël.”
Hoewel de Osloakkoorden op termijn in de oprichting van een zelfstandige Palestijnse staat voorzagen, heeft de Palestijnse Autoriteit volgens Inbar de afgelopen decennia laten zien dat ze niet in staat is fatsoenlijk aan ”state building” te doen. „De Palestijnse Autoriteit heeft de belangrijkste test van soevereiniteit niet doorstaan, namelijk het uitoefenen van het monopolie op het gebruik van geweld. Daardoor is ze de controle over een deel van haar grondgebied verloren, namelijk de Gazastrook.”
Inbar betitelt de huidige Palestijnse entiteit dan ook als een „falende staat.” „De Palestijnse Autoriteit is een afspiegeling van de diepe sociaaleconomische crisis in diverse Arabische staten. Dat plaatst een levensgroot vraagteken bij de capaciteit van de Arabische politieke cultuur om een moderne staat in stand te houden.”
Het conflict tussen Israël en de Palestijnen zal dan ook niet spoedig ten einde zijn, ondanks een nieuw Amerikaans vredesplan waarvan de laatste details nog worden uitgewerkt.
Israël beseft dat terdege, en heeft zijn beleid volgens de Joodse hoogleraar daarop aangepast. „Israëls voorzichtige strategie van conflictbeheersing, meer dan conflictoplossing, van de afgelopen jaren is succesvol geweest als het gaat om het minimaliseren van de binnenlandse en internationale schade die de voortdurende vijandigheid van de Palestijnen veroorzaakt.”
Gevoegd bij de vastbeslotenheid van beide kanten om door te strijden voor fundamentele onderwerpen als veiligheid en de terugkeer van vluchtelingen, voorziet Inbar de voortzetting van een slepend conflict. „Dat kan alleen veranderen als een van beide partijen tekenen van grote uitputting vertoont.”