Taalrubriek: onder de geboden gaan
In de wereld van de zeventiende eeuw –waarin ik graag verkeer– is het een heel gewone manier van zeggen: ”onder de geboden gaan”. Neem Oeijken Alberts, die in 1689 net weet dat ze zwanger is geraakt van Teunis Ariensen, en dan tot haar verbijstering in de Brakelse kerk moet aanhoren dat Teunis ineens met een ander meisje onder de geboden gaat.
Ik dacht trouwens dat mensen van nu de uitdrukking nog wel zouden kennen. Maar niets blijkt minder waar. De ene collega denkt dat het met ”naar de kerk gaan” te maken heeft, de andere associeert het met ”schuldbelijdenis doen” en de derde –die nog het meest dichtbij komt– weet dat het iets te maken heeft met het kastje bij het gemeentehuis, waar vroeger de huwelijksaankondigingen te lezen waren.
”Onder de geboden gaan” (of staan) betekent heel simpel: ”In ondertrouw gaan” (of zijn). Die geboden hebben niets te maken met de Tien Geboden of met allerlei andere soorten van bevel en gezagsuitoefening. Hier is sprake van een veel oudere betekenis van het werkwoord ”gebieden”, een betekenis die we nu allemaal vergeten zijn: ”bekendmaken” of ”laten weten”.
Nog in 1874 schrijft het Woordenboek der Nederlandsche Taal dat de bekendmaking via ”geboden” „thans na de invoering van het burgerlijk huwelijk door den ambtenaar van den burgerlijken stand voor de deur van het gemeentehuis op twee achtereenvolgende zondagen plaats heeft, doch voorheen voor de belijders van den Gereformeerden godsdienst driemaal in de kerk geschiedde.”
Als dus in een zeventiende-eeuwse kerk ”het eerste gebod gaat”, wil dat zeggen dat een huwelijk voor de eerste keer wordt afgekondigd. Mensen die bezwaar willen maken, hebben dan krap drie weken de tijd om ”de geboden te stuiten”. Dat is waar de bekendmakingen immers voor bedoeld zijn: ze zorgen ervoor dat mensen geen verboden huwelijken aangaan en dat jongeren niet stiekem (zonder instemming van hun familie) in het huwelijk treden.
Maar ze zijn ook bedoeld voor meisjes als Oeijken Alberts. Nadat het huwelijk van de ontrouwe Teunis Ariensen in Brakel voor de eerste keer is afgekondigd, gaan Oeijken en haar vader meteen tot actie over: de geboden worden ”gestuit”, het huwelijk mag niet gesloten worden voor er duidelijkheid is, er komt zelfs een rechtszaak. Maar het wordt geen harde strijd: Teunis raakt „overtuijght in sijn gemoet” dat hij verkeerd gedaan heeft en belooft alsnog met Oeijken te trouwen. Wat er met dat andere meisje gebeurd is, dat vermeldt de geschiedenis niet.
Tweewekelijkse rubriek waarin de achtergrond van bekende en minder bekende uitdrukkingen wordt onderzocht.