Aan veel debatten meedoen is belangrijk en toch ook relatief
Hoe verdeel je als fractie je aandacht over het Haagse spel en je partij? Want wie zich te veel opsluit aan het Binnenhof negeert tot zijn eigen schade zijn achterban. Gezocht: evenwichtskunstenaars.
Lezers, kijkers en journalisten zijn dol op scorelijstjes. Daarom liet het actualiteitenprogramma EenVandaag donderdag weten welke politici het achterliggende jaar het vaakst deelnamen aan debatten.
Leuk! Zeker voor SGP-Kamerlid Bisschop. Hij kreeg van EenVandaag de titel „debatkoning” omdat hij met stip het vaakst mee debatteert. In het achterliggende jaar was hij bij maar liefst 102 debatten woordvoerder.
Kenners van de Haagse politiek verbaast dit niet. Zij wisten al dat SGP’ers noeste werkers zijn die hun uiterste best doen om door een hoge inzet meer invloed uit te oefenen dan uit de omvang van hun fractie volgt.
Maar het is natuurlijk altijd prettig als een dergelijk beeld van ijver en plichtsbetrachting door cijfers wordt gestaafd. Dan kun je als staatkundig gereformeerde workaholic glimlachend zwijgen. Terwijl PvdD-leider Thieme er een kluif aan heeft uit te leggen waarom zíj in het achterliggende jaar slechts bij vijf debatten het woord voerde…
Toch moeten we met zulke cijfers en wedstrijdjes oppassen. En dat niet alleen omdat kwantiteit nog geen kwaliteit is. Nee, bovenal geldt dat je je als Kamerlid ook te veel kunt opsluiten in de Haagse werkelijkheid. Dat levert je misschien aanzien op bij collega’s, maar leidt ook gemakkelijk tot verblinding.
Een goed Kamerlid –en zeker een fractievoorzitter– beseft dat een modern politicus meer te doen heeft dan debatten volgen. Hij moet zich verstaan met zijn achterban, hij moet de harmonie en eensgezindheid in zijn partij bewaken, hij moet een heldere koers uitzetten en die met enige regelmaat in een hutje op de hei overpeinzen. Enzovoort.
Daarom, alleen politici die zich níét volledig laten opslokken door de eindeloze reeks van Haagse debatten, maar die de tijd nemen om buiten het Binnenhof de temperatuur van de samenleving te meten, kunnen in de Kamer werkelijk zinvol en doelgericht opereren.
De SGP is zich daar overigens van bewust, getuige een interessante ontwikkeling die zich bij de Kamerfractie voordeed. Kwam het in het tijdperk van de dominees nog weleens voor dat de weleerwaarde heren door ambtswerk –dit speelde vooral ds. M. A. Mieras parten– verstek moesten laten gaan, in de tijd van ir. Van Rossum ontstond het streven om bij zo veel mogelijk debatten present te zijn. Vanuit de gedachte: „Als wij serieus genomen willen worden met onze standpunten over grote thema’s zoals abortus of zondagswetgeving, moeten we ook op andere, meer neutrale terreinen laten zien dat we ons mannetje staan en weten waarover we praten.”
Die aanpak heeft zich beslist uitbetaald. Het imago van de SGP als deskundig, ijverig en betrouwbaar staat al jaren als een huis.
Toch kwam er onder Van der Staaij opnieuw enige bezinning op gang. „Nemen we soms niet te veel hooi op onze vork? Moeten we niet vaker kiezen voor alleen die debatten waarin we iets kunnen toevoegen of die van groot principieel belang zijn? Zou door scherper selecteren de kwaliteit van onze inbreng niet groter worden?”
En zo zal het altijd wel zoeken blijven naar het juiste evenwicht en de beste aandachtsverdeling. Want een vast recept bestaat er voor zoiets nu eenmaal niet.