CDA-Kamerlid Van Helvert: Doe ik eigenlijk wel het goede?
Uitkomen voor je geloof is normaal, vindt CDA-Kamerlid Martijn van Helvert (40). Ook voor politici. Daarom beijverde hij zich voor een gebedsruimte op de CDA-burelen. In dat vertrek mocht een Mariabeeld niet ontbreken, meent de rooms-katholieke Limburger. „Ook ik moet me regelmatig afvragen: doe ik wel het goede?”
Het is een zeldzame soort onder de 150 Kamerleden: politici die niet alleen rooms-katholieke wortels hebben (die zijn er genoeg), maar die bovendien nog in nauwe verbinding met de moederkerk leven. Gevraagd of hij er meer kent dan hijzelf, komt CDA-Kamerlid Martijn van Helvert niet ver. „Eh, tja, Pieter Omtzigt?”
Geloof is meer dan een privézaak, vindt de inwoner van Sittard, die sinds 2014 deel uitmaakt van het parlement. „Daarom heb ik me, toen ik hier een tijdje rondliep, ingezet voor een gebedsruimte. Nee, zoiets is niet direct van invloed op de besluitvorming. Het geeft wel in één oogopslag aan: geloof hoort erbij. Wij politici hebben een druk bestaan en willen sterk en zeker overkomen. Toch moeten we ons regelmatig afvragen: doe ik eigenlijk wel het goede? Ook politici hebben hun twijfels, en daarom zijn momenten van bezinning en gebed broodnodig.”
Was het lastig voor elkaar te krijgen: een vertrek afzonderen als gebedsruimte?
„Niet echt. Het blijft ook gewoon een CDA-vergaderruimte, hè? Wij houden er bijvoorbeeld nu dit interview. En ik ontvang er ook wel gasten uit Limburg of Brabant. Die vinden dit allemaal prachtig om te zien.”
Wie bidden hier zoal?
„Dat is vooral de gebedsgroep van het CDA, die overigens al bestond toen ik naar Den Haag kwam: een aantal Kamerleden en medewerkers die elkaar, op onregelmatige basis, opzoeken. Soms zijn het er vier, soms tien.
We bidden voor de noden van de wereld, voor kleine persoonlijke noden en voor alles wat daartussenin ligt.
Overigens merkte ik de achterliggende jaren wel dat deze manier van met het geloof bezig zijn typisch protestants is. Als katholiek ben je toch vooral gewend dat de pastoor voor jou bidt en dat jij dan meeprevelt. Maar hier moet je opeens je eigen woorden kiezen!
Dat is wennen, maar eigenlijk best mooi. Dus hebben we het thuis, in mijn gezin, ook meteen maar even doorgevoerd. Zelf je woorden kiezen is persoonlijker dan alleen maar een weesgegroetje afraffelen.”
Het is een christelijke, geen oecumenische gebedsruimte?
„Hij is zo breed als het CDA is. Kijk, het valt niet zo op, maar hier in de kast ligt het gebedskleedje van mijn islamitische collega Mustafa Amhaouch. Verder hebben we een Joodse menora en een mezoeza. Die laatste ligt hier wel op tafel, maar moet eigenlijk nog aan de deurpost bevestigd worden. En hier ligt dan, opengeslagen, de Bijbel; inderdaad, een groot formaat Statenvertaling. En dat daar is een Armeens kruisje, met daarboven enkele iconen. En hier rechts staat Maria.”
Dat Mariabeeld domineert wel, hè?
„Dat klopt, ja. Mijn Mariabeeld thuis is een stuk kleiner. Blijkbaar maak ik, haha, een proces van radicalisering door. Zonder dollen: in deze omgeving, het parlement, waar men de neiging heeft het geloof in de marge te duwen, mag ik het graag wat extra benadrukken. Het is in elk geval belangrijk dat gelovigen zelf steeds uitstralen: dit is normaal.
Dit beeld heb ik in bruikleen van een meneer uit Weert. Die kwam ik tegen in Rome. Hij vertelde dat hij in zijn woonplaats een kerk had opgekocht die aan de eredienst was onttrokken. Toen heb ik m’n kans gegrepen. „Oh, ben jij naar zoiets op zoek?” zei hij. „Nou, deze Maria zoekt inderdaad een nieuwe job.” Zo is het gekomen.
Ja, dat flesje daar, dat is wijwater. Dat hoort erbij. Het komt uit een bron bij het Belgische Banneux: een plaats waar Maria zevenmaal is verschenen.”
Protestanten kijken altijd met bevreemding naar de roomse Mariadevotie. Zetten jullie de moeder van Jezus niet op een veel te hoog voetstuk? Zoiets vind je in de brieven van de apostelen toch helemaal niet terug?
„Die kritiek snap ik wel een beetje. Zoals ik ook begrijp dat al die heiligenverering, de wierook, de gouden vaten, de kaarsen, de gebrandschilderde ramen vragen oproepen. De protestantse en de katholieke cultuur zijn inderdaad heel verschillend.
En ik begrijp ook dat jullie de Mariaverering zien als het verdoezelen van waar het werkelijk om gaat. Maar ik beleef dat anders. Ik zie het als een zoektocht naar het mysterie, dat voor ons allemaal ongrijpbaar is en dat met behulp van sommige goede voorbeelden, waarvan Maria het mooiste en sterkste voorbeeld is, misschien een béétje gevat kan worden.
Vorig jaar is het beeld, hier in deze ruimte, ingewijd door monseigneur De Jong, de hulpbisschop van Roermond. Dit vertrek stond toen vol mensen, ook protestanten. Mijn vriend de monseigneur zei op die dag: „Ook als je Maria niet ziet als de moeder van God, of als je niet gelooft in haar bemiddelende rol, dan kun je dit beeld van Maria, met het kindeke Jezus op de arm, nog altijd zien als een mooi symbool.”
Daar ben ik het roerend mee eens. Het is toch ons aller taak Jezus de wereld in te dragen en aan de mensen te tonen?”
Hebt u nooit getwijfeld aan de waarheid van het christelijk geloof of aan de vorm waarin het aan u is overgeleverd?
„Nee. Ik ben er van jongs af aan in ondergedompeld, in Nieuwstadt, de plaats waar ik als middelste zoon in een gezin met drie jongens opgroeide.
Net als veel van mijn leeftijdsgenoten was ik misdienaar. Dat vond ik hartstikke mooi. Dat gregoriaanse gezang, hè? Prachtig. En doordeweeks hielp ik als misdienaar gráág bij begrafenissen. Ook al omdat ik dan vrij kreeg van school, en er heerlijke vlaai was bij de koffietafel na de begrafenis. Nee, niet zo’n dun, doorschijnend plakje Hollandse cake…
Zaterdagavond werkte ik altijd op de markt, in een café. Eer dat dan sloot én je alles schoongemaakt had, was het minstens vier uur in de morgen. Daarna ging ik naar huis, pakte nog een paar uur slaap en zorgde dan dat ik op tijd was voor de vroegmis, die om 9.00 uur begon.
Ik diende altijd bij de vroegmis. Want ik moest daarna ook nog voetballen, bij de plaatselijke voetbalclub FC RIA: Roomsch in Alles. Ja, het was druk, maar het paste allemaal precies na elkaar.”
Als kind neem je de dingen van het geloof nog tamelijk automatisch aan.
„Zeker. Als je in groep 4 de heilige communie doet, kun je nog moeilijk van een eigen keuze spreken. Zeker niet als je daarbij een cadeau krijgt. Wie wil dat nou niet, hè, zo’n mooie nieuwe fiets?
Maar twijfel aan de betekenis van het geloof heb ik ook later nooit gehad. Wel heb ik me als jongeman een tijdje afgevraagd of het vehikel van het geloof, de kerk, wel zo degelijk was. Als ik zag hoe de kerkgang terugliep, dat zo veel mensen het geloof de rug toekeerden, dacht ik: is dit geen trekken aan een dood paard?
Van die gedachte kwam ik los toen ik in 2000 reisleider was een groep jongeren die met een bus vanuit Roermond naar de Wereldjongerendagen ging. Toen zag ik in Rome al die gelovige jeugd. Opeens realiseerde ik me: Oh ja, in Nederland gaat het dan wel niet zo goed, maar in de rest van de wereld gaat het juist uitstekend. Dat ik opeens iets ontwaarde van de wereldkerk, dat vond ik inspirerend. Vanaf toen ben ik er een stuk bewuster in gaan staan.”
Blijft staan dat in Nederland de invloed van de RKK enorm is afgenomen.
„Parochies lopen inderdaad terug. Toch zie ik ook een groep jongeren opstaan die er wel degelijk voor kiest om samen het geloof te beleven. Vaak wel op een andere wijze dan vroeger.
Als gezin bezoeken wij regelmatig op zondagmorgen een dienst in de ”kerk op de Donderberg”, in Roermond. Daar, midden in wat destijds een Vogelaarwijk heette, zitten misschien wel twintig nationaliteiten in de kerk. Ze moeten er steeds stoelen bij zetten. Een vriend van mij, Wilson Varela, is er kapelaan. Hij is Colombiaan, een maand geleden tot Nederlander genaturaliseerd, en kan aansprekend preken, ook voor de jeugd. Het gaat er moderner aan toe, er speelt een bandje, enzovoort.
Dat spreek onze drie kinderen –de jongste, Guus, acht jaar, heeft op eerste paasdag zijn heilige communie gedaan– erg aan.
Verder gaan we twee keer per jaar op gezinsweekend met gelijkdenkende gezinnen. We zijn dan, met meerdere gezinnen uit het hele bisdom, een weekend samen in een klooster in Steyl. Voor geloofsverdieping, voor contact. De kinderen vinden het geweldig, en wij genieten er niet minder van. Dáár heb ik soms een sterker parochiegevoel dan thuis.”
Hoe beïnvloedt uw geloof uw politieke bezig zijn?
„Het is voor mij de basis onder mijn bestaan. Het geloof leert ons dat we als mens pas tot ons recht komen in wisselwerking met anderen. Daarom betreur ik het zeer dat in de maatschappij en in de politiek de oude, met het christelijk geloof samenhangende gedachte ”wat goed is voor iedereen zal ook wel goed zijn voor mij”, steeds meer wordt ingeruild voor: ”wat goed is voor mij, zal hopelijk mijn buurman geen pijn doen”. Het oprukken van dat levensgevoel vind ik zelfs gevaarlijk. Het leidt tot allerlei problemen, zoals toenemende eenzaamheid.”
Uw portefeuille in de Kamer is buitenlandse zaken. Valt daar een verbinding te leggen met uw levensbeschouwing?
„Een onderdeel van die portefeuille vormt het thema christenvervolging. Daar ligt duidelijk een link met mijn geloofsovertuiging. Zo ben ik er erg blij mee dat het tegengaan van christenvervolging voor het eerst in het regeerakkoord staat. En dat ik op dit punt prima kan samenwerken met Joël Voordewind van de ChristenUnie.
Bij het debat over het begroting van Buitenlandse Zaken heb ik hem er meteen in geknald: Kabinet, hoe gaan jullie dit punt uit het regeerakkoord concreet invullen?
Ook is er een motie van mijn hand aangenomen die de regering vraagt nog dit jaar met een mechanisme te komen waarmee terugkerende IS-strijders vervolgd en berecht kunnen worden. We mogen nu even meeboksen in de zwaarste gewichtsklasse die er is, de VN-Veiligheidsraad. Daarin zal Nederland dit jaar een voorstel gaan doen over de vervolging van IS-strijders. Het kan immers niet zo zijn dat al die ”foreign fighters” die naar Syrië of Irak gingen, nu denken: „Oei, het is hier nu niet meer zo gezellig, ik ga weer terug naar Nederland en weer lekker bij Philips werken.” Als we straffeloosheid van genocide op christenen toelaten, is het hek van de dam.”
Hebt u bij dat alles nog tijd voor het behartigen van specifiek Limburgse belangen?
„Zeker wel. Vanaf de tijd dat ik fulltimepoliticus werd, heb ik altijd een wekelijks spreekuur gehad. Elke maandag van 10.00 tot 12.00 uur zit ik in het centrum van Sittard, in café Eigenwijs. Iedereen die boos is, een probleem heeft, een idee wil opperen of een kans ziet, mag dan bij me langskomen. En er wordt druk gebruik van gemaakt.
Soms is een luisterend oor voldoende. Soms zeg ik eerlijk dat ik niet over die kwestie ga. Dan verwijs ik door naar een raadslid of wethouder. Of ik probeer de desbetreffende persoon in contact te brengen met de verantwoordelijke ambtenaar. Vaak komt men er dan wel uit.
Pas als al die wegen doodlopen, maak ik gebruik van mijn officiële rechten als Kamerlid en stel ik bijvoorbeeld Kamervragen. Zo doende probeer ik mijn deel bij te dragen aan de samenleving.”
Levensloop Martijn van Helvert
Martijn Johanna Franciscus van Helvert werd op 7 april 1978 geboren in Sittard. Hij groeide op in het nabijgelegen Nieuwstadt. Van Helvert was docent geschiedenis en antieke cultuur op de Trevianum Scholengroep te Sittard en voor het CDA elf jaar lid van de gemeenteraad van Echt-Susteren. Ook was hij van 2011 tot 2015 lid van Provinciale Staten van Limburg en campagneleider voor het CDA in diezelfde provincie. Van Helvert is gehuwd en heeft drie kinderen. Bij de Kamerverkiezingen stond hij op plek zestien op de CDA-kandidatenlijst. Door het binnenhalen van 19.106 voorkeurstemmen kwam Van Helvert op eigen kracht in het parlement.