Lichaam der zonde
Hebreeën 12:1b
„Laat ons afleggen alle last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is.”
De last is het lichaam der zonde dat in onze natuur overblijft. Paulus spreekt daarover alsof iemand ons in zijn armen omkneld had. Want de erfzonde heeft ons als gevangenen geboeid. Deze zonde is iets waarvan wij ons niet kunnen ontslaan, waarheen wij ons ook wenden. Het lichaam der zonde is als een geest: achter ons, ons achteruit trekkend, voor ons, ons in de weg staand, aan onze rechterhand. Het verhindert ons te horen, te bidden, te geloven, ons te bekeren en te hopen. Het is als de wind in ons gezicht die een zwakke reiziger bij elke stap achteruit blaast. Deze zonde is als een man die altijd om ons heen draait. Hij is in het verstand en verduistert het oordeel. God gebiedt ons de laagste plaats in te nemen, nederig te zijn, maar wij doen het tegenovergestelde. Deze zonde wikkelt zich om ons heen in elke goede weg, zoals de kamperfoelie zich om een boom strengelt. Hij is een slang die ons in de hiel bijt. Hij roept: „Er is een felle leeuw op de weg.” Hij is iemand die ons voor de gek houdt. Hij belooft ons veel maar geeft ons wat wind, en helaas geloven wij hem.
Samuel Rutherford, hoogleraar te St. Andrews (”De leer en de eer van Christus”, 1640)