Meer vraag dan aanbod in vrijwilligerswerk
Hoewel over het geheel genomen de animo voor vrijwilligerswerk de afgelopen jaren niet afgenomen is, staat de mantelzorg onder druk. Er zijn tegenwoordig veel vrijwilligers nodig, zeker ook in de gereformeerde gezindte.
Het blijkt voor veel partijen niet eenvoudig te zijn om voor de raadsverkiezingen van volgend jaar voldoende kandidaten te vinden. Het werk vraagt veel tijd en de waardering is vaak gering.
SGP en ChristenUnie staan er onmiskenbaar het gunstigst voor. In hun kring is er altijd nog een behoorlijk groot verantwoordelijkheidsgevoel. Je gaat niet in de raad ter wille van je eigen belang en voordeel, maar omdat je bepaalde, aan je geloof gerelateerde zaken wilt bepleiten.
Gelijk gebleven
In het vorige week verschenen rapport ”De sociale staat van Nederland 2017” van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt geconstateerd dat het percentage Nederlanders die vrijwilligerswerk doen de laatste 25 jaar min of meer gelijk gebleven is. Dat percentage schommelt tussen de 25 en 30. Ruim een kwart van de bevolking dus. Ook het aandeel van hen die zich inzetten voor publieke aangelegenheden, lokaal of internationaal, blijft tamelijk constant. Datzelfde kan gezegd worden van mantelzorg.
Opnieuw wordt uit deze SCP-publicatie duidelijk dat kerkgangers relatief veel vrijwilligerswerk doen. Datzelfde geldt voor mannen en hoger opgeleiden. Als het om informele hulp aan buren, bejaarden en gehandicapten gaat, komt men waarschijnlijk meer vrouwen tegen. Daar staat echter tegenover dat sportverenigingen (die ook een groot beroep doen op onbetaalde krachten) het vooral moeten hebben van mannelijke vrijwilligers.
Het rapport vermeldt dat 37 procent van de kerkgangers vrijwilligerswerk doet, tegen 22 procent van de niet-kerkgangers. Maar dan gaat het niet alleen om mensen die vaak naar de kerk gaan, maar ook om hen die een enkele keer gaan. In de gereformeerde gezindte zal het percentage vrijwilligers wellicht hoger liggen dan de 37 die het rapport aangeeft.
De opdracht om zich voor anderen in te zetten, wordt de kerkgangers immers van jongs af aan voorgehouden. Volgens de Heidelbergse Catechismus moet elk zich schuldig weten zijn gaven „ten nutte en ter zaligheid” van anderen gewillig en met vreugde aan te wenden.
Grote vraag
Toch zijn er allerlei signalen dat het moeilijker wordt om voldoende mensen te vinden en vast te houden. Er is in de gereformeerde gezindte natuurlijk ook een grote behoefte aan vrijwilligers. Ook is er een groeiende vraag naar mantelzorg, onder meer vanwege de vergrijzing en de terugtredende overheid.
Nu is er onder ons wel een groter aanbod van vrijwilligers, vanwege de grotere gezinnen. Bejaarden hebben daardoor meer kinderen op wie ze een beroep kunnen doen. Ook zijn er minder werkende vrouwen, waardoor het vrijwilligerspotentieel, zowel in uren als in mensen uitgedrukt, groter is. Maar een adequate ondersteuning van hoogbejaarden en gehandicapten vraagt veel inzet.
Dan is er uiteraard het kerkelijk leven in al zijn facetten, dat eveneens de inzet van velen vraagt. Niet alleen van kerkenraadsleden, maar ook van talloze vrijwilligers die nodig zijn voor allerlei kerkelijke activiteiten. De verkleining van catechisatiegroepen, die vroeger soms wel erg groot waren, vraagt meer uren van hen die catechisatie geven. Ook het groeiende aantal 75-plussers vraagt extra pastorale aandacht.
Bovendien zijn er de afgelopen 25 tot 50 jaar tal van verenigingen en stichtingen opgericht voor allerlei doeleinden en doelgroepen. Of het nu gaat om werkers in de gezondheidszorg of jongere weduwen en weduwnaars, om kankerpatiënten of ongewild kinderloze echtparen, ze zijn allemaal heel nuttig en zinvol. Vast wel. Dat geldt ook van de toegenomen evangelisatieactiviteiten en de begeleiding van asielzoekers. Zo is er ongetwijfeld nog veel meer te noemen. Maar dat vraagt wel allemaal de inzet van betrokken mannen en vrouwen.
Minder aanbod
Aan de aanbodkant verandert ook het een en ander. Rond de eeuwwisseling kenden we allerlei VUT-regelingen. Mensen stopten soms al voor hun zestigste met werken. De meesten waren nog goed gezond en konden dan ook gemakkelijk allerlei vormen van vrijwilligerswerk doen. Dat gaf afwisseling in je bestaan en je kon je op die manier nuttig maken.
Inmiddels zijn die regelingen afgeschaft. Thans is de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd aan de orde. Ook al zijn oudere mensen tegenwoordig langer gezond en vitaal dan een of twee generaties terug zodat ze zich ook langer kunnen inzetten, toch leidt deze ontwikkeling er gemakkelijk toe dat het potentieel van vrijwilligers kleiner wordt.
Als meer getrouwde vrouwen (parttime) gaan werken, heeft dat duidelijk ook consequenties voor het aanbod van onbetaalde krachten. Niet alleen van vrouwen maar ook van mannen. Als moeder veel van huis is, kan vader niet ook nog eens veel avonden weg zijn. Dat kun je begrijpen. De kinderen vragen ook aandacht. Terecht. Bovendien moet je je, zeker aan het begin van je carrière, volop inzetten. En wie ver van zijn werk woont, gaat vanwege de files vroeg van huis en komt pas laat terug.
Maar met name in het jeugdwerk is er juist behoefte aan twintigers en dertigers die zich daarvoor willen inzetten. Die zijn door deze ontwikkelingen moeilijker te krijgen dan vroeger. En zij laten zich niet meer binden voor een langere tijd. Men wil het eventueel wel een paar jaar doen, maar dan moet een ander het maar weer overnemen.
De leider of leidster van de zondagsschool die dat werk meer dan veertig jaar volhield, behoort tot een uitstervend ras. Nu was dat ook niet altijd in alle opzichten gelukkig. Soms werd de langdurige inzet ook ingegeven door het feit dat men plaatselijk weinig alternatieven had om iets zinvols te doen in het kerkelijk leven. Maar wellicht had men ook meer roepingsbesef.
Zelfontplooiing
Vrijwilligerswerk is onbetaald werk, althans, werk dat niet normaal betaald wordt. Toch wil men er in toenemende mate ook zelf iets aan hebben. Nu kan vrijwilligerswerk zeker ook een vorm van zelfontplooiing zijn. Talenten die men in zijn werk of in gezinsverband nooit zo heeft kunnen gebruiken, kunnen daar tot ontplooiing komen. Dat is mooi.
Maar niet alles in het leven is leuk. Er zijn ook taken die gedaan moeten worden en eerder zelfverloochening vragen dan zelfontplooiing opleveren. Is het roepingsbesef dan groot genoeg om ook dat een aantal jaren te doen?
Een teruglopend aanbod van vrijwilligers in het kerkelijk leven en bij reformatorische organisaties kan ook gezien worden als een uiting van individualisering en secularisering. Men heeft niet meer zoveel binding met de kerk en de eigen organisaties. In ieder geval niet meer zoveel dat men zich daar desgevraagd voor beschikbaar stelt. Kennelijk heeft men andere prioriteiten.
Identiteit
Omgekeerd is het bij de vervulling van bestuursvacatures en bijvoorbeeld ook bij het aantrekken van leidinggevenden in het jeugdwerk van belang wie je binnenhaalt. Spoort hun inbreng met de identiteit die men op grond van Schrift en belijdenis voorstaat? Als het moeilijk is om mensen te vinden, groeit de neiging om dan maar niet zo nauw te kijken. Je moet toch wat. Maar men moet dan niet vreemd opkijken als dat op den duur principiële consequenties heeft.
Het is natuurlijk niet zo dat de identiteit van de school alleen maar bepaald wordt door het schoolbestuur, of de sfeer in het jeugdwerk door de leidinggevenden, of de geestelijke ligging van de gemeente door de samenstelling van de kerkenraad. Maar zij dragen daarvoor wel de verantwoordelijkheid. Daarom is het wel degelijk van groot belang wie er op die posten terechtkomen. De binding aan Schrift en belijdenis is altijd een aangevochten zaak.