Het nieuwe kabinet is arm én rijk
De economie floreert en dus klotst na jaren van crisis het geld in de overheidsbegroting weer tegen de plinten. Desondanks zetten de onderhandelaars tijdens de formatie hun zuinigste gezichten op. Terecht?
„Zoals Jozef in goede tijden zorgde dat hij de graanschuren vulde voor de magere jaren, zo moeten wij nu het economisch beter gaat zorgen dat de staatsschuld wordt aangepakt”, sprak SGP-fractieleider Van der Staaij woensdagavond laat in het tv-programma Pauw.
Omdat er dit jaar vanwege de formatie geen Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer zijn, mogen fractievoorzitters in die talkshow in 1 minuut vertellen wat ze anders in de Kamer hadden willen zeggen. „Vermorzel de molensteen van de staatsschuld!” luidde het pleidooi van Van der Staaij.
Over de vraag of de staatsschuld Nederland werkelijk als een „molensteen” om de nek hangt, lopen de meningen uiteen. Met zo’n 450 miljard euro is de staatsschuld in omvang groter dan ooit, maar in verhouding tot onze economie was die schuld (net als de rente erop) zelden kleiner. Volgens de jongste CPB-prognose stevent Nederland (na de 74 procent uit 2013) af op een staatsschuld van 45 procent van het bbp in 2021, haast het laagste niveau sinds we die schuld in 1814 bijhouden.
Hoewel hier een winstwaarschuwing op zijn plek is –kort voor het uitbreken van de kredietcrisis klonk dezelfde optimistische verwachting– heeft de staat óók nog de riante positie dat het van pensioenfondsen een uitgesteld belastingbedrag tegoed heeft dat even groot is als de staatsschuld.
Die staatsschuld is de afgelopen weken een onderwerp van debat. Zo riep oud-VVD-minister van Financiën en ex-IMF-voorzitter Johan Witteveen dinsdag in het AD het kabinet op het geld te laten rollen en nuttige investeringen te doen. Hij noemt het „nergens voor nodig” dat de staatsschuld wordt afgelost. „Het gaat erom dat de schuld betaalbaar blijft.”
Ook aan het Binnenhof ontbrandde een discussie over de staatsfinanciën. Met aan de ene kant PVV, SP, PvdA en GL, die menen dat na jaren van bezuinigen de komende overschotten terug moeten naar de burger. En aan de andere kant de formatiepartijen, die juist hebben aangeven voorzichtig te willen begroten om komende generaties niet de rekening te laten betalen voor ons huidige feestje. Want de economie mag dan stevig groeien, dat betekent niet dat een nieuw kabinet straks met geld kan smijten. Daarvoor wordt, meer nog dan naar de staatsschuld, de laatste jaren vooral naar het houdbaarheidssaldo gekeken. Dat is een maatstaf waarmee het CPB berekent of ons niveau van overheidsvoorzieningen ook voor de komende generatie betaalbaar blijft. Is dat saldo negatief, dan wordt er een rekening doorgeschoven. Bij een positief saldo is er ruimte voor extra uitgaven.
Waar in 2010 nog sprake was een houdbaarheidstekort van 4,5 procent van het bbp hebben achtereenvolgende kabinetten Rutte (met steun van de oppositie) het forse tekort doen omslaan naar een klein overschot, onder meer dankzij een hogere AOW-leeftijd.
Volgens de laatste CPB-cijfers staat het structurele overheidssaldo zo’n 1 miljard euro in de plus. Niet al teveel speelruimte dus voor extra uitgaven. Dat is ook de reden dat ondanks een verwacht begrotingsoverschot van 13 miljard euro er aan de formatietafel nog altijd zuinig wordt gekeken. Meer geld (voor leraren, voor Defensie of voor iedereen) bóven die 1 miljard zal óf eenmalig moeten zijn, óf gedekt worden door nieuwe bezuinigingen, wat lastig is na al het snoeiwerk dat al is gedaan.
De PvdA, die sinds 2012 in het kabinet zonder schroom meeging in het lastenverzwaren en bezuinigen in crisistijd –als een omgekeerde Jozef, kiest nu geheel in diezelfde lijn voor het opengooien van de graanschuren in de vette jaren. Zo riep de tot nog toe toch vrij zuinige PvdA-minister Dijsselbloem dat hij „uit betrouwbare bron” weet dat de begroting er „vrij goed voor staat” en twitterde vice-premier Asscher dat sinds 1970 geen enkel kabinet „met zo’n groot overschot” begon.
Het is helder: wie zich graag rijk rekenen wil, kijkt naar het begrotingsoverschot. Wie zich liever arm wil rekenen, naar de lange termijn. Het kan allebei; we zijn arm en rijk tegelijk.