Column: Rwanda, te mooi voor verschrikkingen
„Dit is niet bestemd voor de ogen van een 10-jarig meisje”, zegt mijn vader beschermend terwijl hij met zijn hand mijn ogen bedekt. Het is april 1994 en het 8-uurjournaal besteedt aandacht aan de genocide in Rwanda.
Door zijn vingers heen zie ik flarden van machetes, massagraven en duizenden vluchtelingen. Het is het begin van een vreemd soort fascinatie voor de gewelddadige gebeurtenissen in het kleine Centraal-Afrikaanse land. Ik kon maar niet snappen hoe mensen elkaar zo genadeloos kunnen afslachten. In een poging om het te begrijpen las ik er boeken over, keek ik films zoals ”Shooting Dogs” en ”Hotel Rwanda” en schreef ik tijdens mijn studie essays over het onderwerp.
Nu, 23 jaar na dat 8-uurjournaal, ben ik voor het eerst in Rwanda, het Land van Duizend Heuvels. Vanaf de top van een vulkaan kijk ik uit over de prachtige groene Virungabergen in het noorden, waar de imposante berggorilla’s wonen. Maar ook de hoofdstad Kigali mag er zijn. Tijdens een rondje hardlopen word ik getrakteerd op de mooiste uitzichten en adem ik schone lucht in, in plaats van de uitlaatgassen waaraan ik in de Keniaanse hoofdstad Nairobi gewend ben.
De natuur in Rwanda is adembenemend, maar daar bovenop is het er ook extreem schoon. Terwijl in andere landen in Afrika overal plastic tasjes aan bomen wapperen en afval gewoon uit het autoraam wordt gekieperd, is Kigali een groene oase. Plastic tassen zijn verboden en wie zijn afval op straat gooit, krijgt het flink aan de stok met de politie, die om de paar honderd meter een oogje in het zeil houdt.
Om het plaatje nog wat mooier te maken: er is nauwelijks corruptie in Rwanda, automobilisten wachten voor een rood licht, en –ook niet verkeerd– ik kan hier in het donker alleen over straat lopen. Iets wat in Nairobi absoluut wordt afgeraden.
In de verste verte lijkt het niet op het land dat ik kende uit het nieuws, de films en de boeken. Maar de sporen van de genocide zijn nog steeds erg duidelijk. Ondanks de schoonheid denk ik continu aan ‘toen’. Toen er in slechts 100 dagen ruim 800.000 mensen werden gedood. De mensen die ik ontmoet, hebben bijna allemaal geen vader en/of moeder meer. Iedereen praat over ”voor” en ”na”. Stuk voor stuk hadden ze een leven. „Ik was gelukkig met mijn man en twee kinderen”, vertelt een weduwe me met tranen in haar ogen. „Voor mijn ogen werden ze vermoord. Ik denk er nog iedere dag aan.”
Ik vind het moeilijk voor te stellen dat hier, in dit prachtige land, zo’n slachting heeft plaatsgevonden. Maar juist deze verschillende gezichten maken deze plek voor mij zo boeiend. In nog geen kwarteeuw veranderde Rwanda van oorlogsgebied in een economisch voorbeeld voor het hele continent. Over de politieke aanpak zijn de meningen verdeeld, maar het blijft behoorlijk knap hoe dit land de afgelopen 23 jaar uit de afgrond is geklommen.