Kerkhistorie met knipoog: De catechismus leren of billekens spaeren
Het schooljaar is bijna ten einde. De opvoeding en vorming liggen voor zes weken weer volledig in handen van de ouders. Dat was vroeger nog sterker. De Reformatie zette een stop op geloofsopvoeding via school. En ouders vonden het van buiten leren van de catechismus ook niet zo nodig.
Vóór de Reformatie werd het onderwijs als een kerkelijke aangelegenheid beschouwd. Van een scheiding van kerk en staat was nog geen sprake. De Rooms-Katholieke Kerk gaf de kinderen dus onderwijs en tegelijkertijd werden de beginselen van het geloof bijgebracht. Na de omwenteling in de zestiende eeuw bleven veel onderwijzers trouw aan de moederkerk, waarop ze hun congé kregen. Nieuwe leerkrachten moesten worden aangetrokken, maar de onervarenheid speelde hun parten.
Gelukkig schreef Dirck Adriaensz. Valcooch in 1591 ”Den reghel der Duytsche schoolmeesters”. Het boekje poogde met vereende krachten de protestantse identiteit van de school te herstellen. Daar kon de tucht best een handje bij helpen. Als een leerling na kerktijd niet meer wist waarover er was gepreekt, of te veel zat te draaien, dan schrijft hij eufemistisch: „Correctie sal hy terstond hebben.”
De calvinistische schoolmeester uit Schagen leerde aan hoe de leerkracht orde kreeg in de klas, zodat er geleerd kon worden. Jonge kinderen moesten met „soete coutinghe” benaderd worden. Als ze ouder waren, volstond ook „sachte hantplaxkens en proper grauwen.” Dat is duidelijke taal. Misschien kon hij niet anders. Klassen bestonden uit honderd leerlingen en een meester moest elke dag zijn aandacht verdelen over vier van zulke klassen.
Overigens staan in het boek ook onderwijsjuweeltjes. Er heerste destijds echt geen cultuur van meppen om kinderen in het gareel te houden. De docent moest kundig zijn en de relatie tussen hem en de leerling in orde, wilde er wat geleerd kunnen worden, stelde Valcooch: „Nu, als ghy sulcken Meester hebt ghevonden, moet […] de selve Meester soo tot hem zy ghesint ghelyck een eerlyck Vader tot zyn kindt, ende den Scholier weer tot hem als zynen Vader.”
Eigenlijk was het onderwijs een grote inwijding in de protestantse leer. Lezen leerde je aan om de Bijbel te kunnen begrijpen. Het eerste leerboek leesvaardigheid dat de protestantse kinderen kregen, was de ”Embder bedingen” uit 1580, een boek met tien geboden en gebeden. Daarna volgden de Heidelbergse Catechismus, het uitlegboek ”Sondaeghs schole” en nog enkele andere boeken.
De meester was –na onderschrijving van de drie formulieren als waarborg– de aangewezen persoon om kinderen de voorzeide leer door te geven. Hij was in die tijd namelijk ook koster, catecheet, voorzanger en notulist van de kerkenraad en vormde zo de brug tussen kerk en volk.
De geloofsopvoeding op school kon ook weleens te veel worden. Is het wel nodig om de hele catechismus uit het hoofd te leren, is de vraag die ouders hem stelden. Dan moest hij tegen wil en dank inbinden. Misschien had Valcooch ook even vakantie nodig om op te laden, toen hij humeurig reageerde: „D’ouderen gheven se hedendaeghs al haer willekens, men straft haer niet, men spaert haer billekens.”