Hofstede de Groot: dromer van een evangelisch-katholieke kerk
Hoe kun je als kerk Bijbels zijn én de aansluiting met de tijd niet verliezen? De Groninger godgeleerden in de negentiende eeuw streefden deze synthese na. Petrus Hofstede de Groot was een markant vertegenwoordiger van deze richting. Een theoloog die vooral een praktisch christendom nastreefde en zich beijverde voor hervorming van de hele natie door middel van onderwijs en opvoeding.
Petrus Hofstede de Groot (1802-1886) was hervormd predikant te Ulrum, tot hij in 1829 werd benoemd als hoogleraar theologie aan de universiteit van Groningen. Hij werd opgevolgd door zijn studievriend Hendrik de Cock, die in Ulrum overging tot de theologie van Calvijn en de Reformatie. Het gevolg was een tweespalt tussen beide theologen. De Groot schreef de befaamde woorden: „De Cock, De Cock, hoe diep, diep zijt gij gevallen, en hoe donker is mij Gods raad, dat zulk eene leer aan de gemeente, die eens de mijne was, nu wordt verkondigd.”
Onder De Cock voltrok zich de Afscheiding. Een dergelijke daad stond haaks op de visie van De Groot. Volgens hem had de vaderlandse kerk een roeping voor het hele volk. De Groot moest niets van het separatisme hebben, noch van De Cock, noch van het streven van Kuyper om een calvinistische gezuiverde kerk te stichten. De Groot legde de nadruk op het eigen karakter van de Reformatie van de Nederlanden, de geest van Erasmus en de moderne devoten. Het calvinisme heeft volgens De Groot de voortgang van de Hervorming in de Nederlanden gestuit en „hare levenskracht voor eeuwen geknakt.” „De terugkeering tot Calvijn, indien zij mogelijk ware, zou de ondergang van de Hervormde Kerk in ons land en weldra van onze vrijen Staat worden.”
De Groot wenste een gematigd calvinisme, vandaar dat hij –contra Groen van Prinsterer– zich alleen aan de hervormde belijdenisgeschriften wilde laten binden ”in zoverre” deze met de Schrift overeenkwamen. Het door hem en anderen in 1835 opgerichte Groninger Godgeleerd Gezelschap was een reactie op het streven van de zijns inziens separatistische orthodoxen om een calvinistische koers te varen. Toen De Groot en zijn vrienden vanaf 1837 via het tijdschrift Waarheid in Liefde een breed publiek bereikten, werd Groningen echt bekend en berucht, zo laat dr. Jasper Vree in zijn magnum opus over het leven en werk van deze theoloog en zijn vriendenkring zien.
Evangelisch
De Groot dacht vooral oecumenisch en gebruikte daarvoor de term ”evangelisch”. Hij had het samenbinden van groepen ondanks hun verschillende kerkelijke achtergrond en confessionele positie op het oog. Hij zag de ”evangelisch-katholieke” godgeleerdheid als de theologie van de toekomst. De moderne Nederlandse samenleving had behoefte aan een nieuwe, voor allen gemeenschappelijke theologie, die uit het Evangelie geput diende te worden. Deze „nieuwe theologie” zou een geloofsbeleving ondersteunen die vroomheid, deugd, wijsheid en gelijkvormigheid aan God moest stimuleren, de bevolking verlichten, verbeteren en volmaken. Deze tijd vroeg om „een nieuwe Evangelisch-Catholieke kerk in Nederland.”
De Groot had een hartgrondige afkeer van het calvinisme en een hartstochtelijke liefde voor Jezus als zijn Heer, zo vat dr. Vree samen. De Groot wilde niet spreken van een onfeilbare Schrift, van Drie-eenheid, of verzoening door het bloed van Golgotha, maar legde de nadruk op de levende Persoon van Christus en een praktisch christendom. Er was volgens De Groot maar één beginsel om een waarachtig christelijke zedenleer uit af te leiden, en dat is niet een stelsel, maar een Persoon. Jezus Christus, Die alle mensen liefheeft en door Zijn liefde een onuitblusbare wederliefde ontsteekt, zo schreef de Groninger theoloog in 1882, enkele jaren voor zijn dood.
Breed
Dr. Vree laat duidelijk zien hoe breed het werk van Hofstede de Groot is geweest. Hij vangt dat alles in de titel van zijn boek over deze theoloog: ”Kerk, huis, school en staat”. De Groot deed veel buiten zijn werk als hoogleraar. Hij werkte van 1833 tot 1861 als schoolopziener en hij was veertien jaar voorzitter van de eerste nationale onderwijsbond. Dat had alles te maken met zijn accent op opvoeding en onderwijs. Opvoeding is voor hem „een geschikte vorm, waarin de kracht van het Christendom en van alle godsdienst, en dus ook het wezen der beschaving, in onze eeuw duidelijk en voelbaar gemaakt kan worden.”
De Groot deed er alles aan om schoolmeesters te doordringen van de waarde van positief-christelijk onderwijs. Hij streed zijn leven lang voor het christelijke karakter van het openbaar onderwijs. Confessionele invloed op het onderwijs zou tot een nationale ramp leiden: het land zou verteerd worden door partijzucht. De Groot kreeg in dit opzicht zowel De Cock als Groen van Prinsterer tegen. Voor De Groot zou door het ontstaan van „secten-scholen” de strijd tussen paap en geus herleven. Daartegen stelde hij zijn leus: ”nationale kracht door nationale volksopvoeding”.
De Groots werk werd gedragen door een sterk besef van de roeping van de Hervormde Kerk voor de samenleving. Hij en zijn vrienden bemoeiden zich actief met alle uitdagingen waarvoor de Hervormde Kerk zich zag gesteld: de relatie tussen kerk en staat, kerkbouw en gemeenteopbouw in grotestadswijken en veenkoloniën, de bestrijding van armoede (in sloppenwijken) en alcoholisme (De Groot behoorde tot de pioniers op het gebied van de drankbestrijding), wijkverpleging en kinderbescherming, vrouwenemancipatie, zending en politiek in de Nederlandse koloniën en afschaffing van de slavernij. Praktisch christendom dus!
De Groot was erg gericht op zending. Hij richtte in 1832 samen met zijn theologische collega’s de afdeling Groningen van het Nederlandsch Zendeling Genootschap (NZG) op, die zich mede de zending in eigen omgeving ten doel stelde. De Groninger faculteit was in de negentiende eeuw de eerste in Nederland waar missiologie werd gedoceerd.
De Groot zette zich sterk in voor catechese onder de armen en het godsdienstonderwijs op scholen. Een van zijn grootste prestaties was het instellen van de uitreiking van een trouwbijbel bij de inzegening van huwelijken. Dat was bedoeld om de kennis van de Bijbel in het gezin te stimuleren. Het huisgezin zag hij als de grondslag van het leven in de maatschappij. De Groot zette zich in voor de protestantse liedcultuur, onder meer door de totstandkoming van de ”Vervolgbundel” op de ”Evangelische Gezangen”.
De Groninger hoogleraar verzette als adviseur veel werk op de synodes van de Hervormde Kerk. Hij leidde medio 1851 de eindredactie van het in dominocratische geest ”Herzien Algemeen Reglement”. In het liberale tijdperk waarin de revolutie van 1848 haar sporen naliet, zouden onder De Groots leiding de Groninger godgeleerden uitgroeien tot een kerkelijke middenpartij die vele jaren het gezicht van de Hervormde Kerk mede zou bepalen.
Blijvende droom
De Groot verzette zich zowel tegen vrijzinnigheid als tegen orthodoxie, in zijn streven naar een brede protestantse kerk die de gehele natie zou omvatten. Dr. Vree zegt dat Kuyper de Groningers terecht als een vorm van neo-orthodoxie beschouwde, een tussenweg tussen modernen en orthodoxen. De kerkelijke middenpartij leek echter geen toekomst te hebben. Aanhangers werden soms modern, tot groot verdriet van De Groot.
Zijn ideaal vond steeds minder aansluiting bij de moderne samenleving zoals die halverwege de negentiende eeuw gestalte kreeg. Hij kon, zoals veel van zijn tijdgenoten, niets met ”democratie”. In de opkomende sociale kwestie zag hij slechts dreiging, geen kans, aldus Vree. Nu de uiterlijke banden van de standensamenleving steeds losser werden, moesten die van de godsdienst versterkt worden, zodat de liberale vrijheden niet tot een vloek zouden worden. Kerk, huisgezin en staat waren door God gewilde ordeningen.
De Groot moest niets hebben van Kuypers streven kerk en staat te scheiden. De staat kon volgens hem de godsdienst en de kerk niet missen. Tegenover de modernen die bij het individu begonnen, wees De Groot op de kerk, omdat de Heere de Geest aan de gemeenschap had toegezegd. Opvallend: volgens hem zou een teruggrijpen op de Reformatie geen uitkomst bieden, omdat de vraag van toen –”hoe zal ik vergeving van zonden en verlossing krijgen?”– in de moderne samenleving niet langer allesbeheersend was. Zijn visie op het protestantisme bleef met de tijd mee evolueren.
De Groot stierf op 5 december 1886. Hij werd begraven op de Zuiderbegraafplaats in Groningen, bij zijn echtgenote en twee jonggestorven kinderen. Iets verderop lagen enkele van zijn vrienden en De Cock. „De dood had ze verenigd”, zo typeert Vree fijnzinnig.
Dr. Vree: Af van stigma van ‘ketterse’ tegenstander van De Cock
We moeten af van het stigma van Hofstede de Groot als ‘ketterse’ tegenstander van Hendrik de Cock, vindt dr. Jasper Vree, emeritus kerkhistoricus aan de Vrije Universiteit Amsterdam. „De Groot was een vroom mens die elke ochtend met zijn huisgenoten godsdienstoefening deed. Hij betreurde het dat deze in zijn tijd in onbruik raakte.”
Toen in 1855 de strijd over het christelijk karakter van de openbare school hoog opliep, smeedde De Groot een leus die volgens Vree getuigt van zowel een brede blik en als van een diep geloof: „In kerk, huis, school en staat het Christendom, niet zonder, maar mét en ín en úít Jezus Christus.”
En in 1868, intiemer, de opdracht in een Bijbeltje dat De Groot schonk aan zijn achterneef Johan Korver. Johan had ruim drie jaar bij hem ingewoond, maar zou nu als zeevarende de wijde wereld intrekken. De 66-jarige oom wenste dat zijn neef „bij de aanhoudende lezing” van het Bijbeltje zich zou herinneren „hoe hij mij elken morgen daaruit hoorde voorlezen, en zag, dat dit boek der boeken de kracht mijns levens en de steun mijner grijsheid is, bovenal dewijl ik hier God in het aangezigt van Jezus Christus aanschouwe, leer kennen, leer liefhebben.”
Vijftig jaar
Vijftig jaar geleden verdiepte Vree zich voor het eerst in het leven en werk van Hofstede de Groot en zijn vrienden. Dit naar aanleiding van de kandidaatscolleges Nederlandse kerkgeschiedenis van zijn leermeester D. Nauta. Het onderwerp was de 19e-eeuwse strijd over de binding aan de gereformeerde belijdenis.
Zijn nieuwsgierigheid werd gewekt door de vele brieven en geschriften van Groen van Prinsterer en diens vrienden over deze kwestie. Wat waren die Groningers toch voor ketters, zo vroeg hij zich af, dat er vanaf 1834 zo veel drukte over hun optreden moest worden gemaakt? Die simpele vraagstelling leidde in 1969 tot een doctoraalscriptie over de Groninger richting in de jaren dertig. In het verlengde daarvan verscheen in 1984 zijn proefschrift over de jaren 1820-1843. In zijn huidige boek geeft hij het vervolg tot de dood van De Groot in 1886. Voor zijn boek heeft Vree naast losse handschriften zo’n zestig archieven en collecties geraadpleegd.
Tegen miskenning
Vergeleken bij alle aandacht voor Reveil, Afscheiding en Doleantie was die voor de Groninger en de moderne richting lange tijd gering, aldus dr. Vree. Hij betreurt het dat De Groot miskend is. „Hij is niet in een hokje te plaatsen. Hij getuigt van een onveranderlijk geloof in veranderlijke omstandigheden. Je hoort hem niet klagen aan het eind van zijn leven, ook niet wanneer het godgeleerd gezelschap wordt opgeheven. Dat de Groninger richting opgeheven werd, had hij al ingecalculeerd. Hij zegt dat een komend geslacht weer andere woorden zou vinden om het Evangelie opnieuw te verwoorden.”
De kern van zijn leven was Jezus Christus. „Dat heeft hij nooit uitgewerkt in een specifieke belijdenis. De Groot werd gewantrouwd omdat hij zich niet wilde binden aan een belijdenis. Dat had echter te maken met zijn opvatting dat de kerk altijd moet doorgroeien met de tijd mee. Niet de leer maar het praktische handelen stond bij hem centraal.”
Het gedachtegoed van De Groot zou uiteindelijk een plaats krijgen in de zogeheten middenorthodoxie. Dus toch een vaag aftreksel van het reformatorisch gedachtegoed? Dr. Vree, enigszins verontwaardigd: „Wat is vaag, als je voortdurend opkomt voor Jezus als de Heer? Wat je ook van De Groot kunt zeggen, hij heeft de Heer nooit tot schande gemaakt maar Hem overal verdedigd. Hij gebruikte de term christendom niet in de vage zin van een cultureel christendom en moest niets hebben van wat men tegenwoordig de joods-christelijke traditie noemt. Het heeft hem erg bezeerd dat verschillende van zijn collega’s tot de modernen overgingen. De Groot blijft de centrale figuur van de oorspronkelijke Groninger richting. Zijn ideaal van een evangelisch-katholieke kerk heeft hij nooit verloochend.”
N.a.v. ”Kerk, huis, school en staat. Leven, werk en vriendenkring van P. Hofstede de Groot (1844-1886)”; Jasper Vree; uitg. Verloren, Hilversum, 2017; ISBN 978 90 8704 641 5; 824 blz.; € 59,-.