Hongarije wil congres voor hulp vervolgde christenen
Hongarije is het enige land in Europa dat een eigen directoraat-generaal heeft specifiek voor „hulp aan vervolgde christenen.” Donderdag bezocht Tamás Török, hoogste man van dat directoraat –noem hem adjunct-staatssecretaris– Nederland. Hij sprak er onder meer met de politici Van der Staaij (SGP) en Van Helvert (CDA).
Doel van het bezoek was, zo licht de Hongaarse ambassadeur András Kocsis desgevraagd toe –Töröks programma zat zo vol dat er nauwelijks tijd was voor contact met de pers–, om internationaal steun te zoeken voor meer hulp aan vervolgde christenen. „We willen in oktober in Boedapest een congres organiseren over dit thema, en zoeken nu naar steun en naar deelnemers, onder politici, bestuurders en niet-gouvernementele hulporganisaties.”
Voor christenen in het Midden-Oosten en in Centraal-Afrika kan en moet meer gedaan worden, vindt de Hongaarse regering. Kocsis: „In mijn land leeft dat gevoel enorm. Wij vinden het dan ook helemaal niet gek dat we, als enige land in Europa, een eigen directoraat-generaal hebben voor vervolgde christenen. Nee, niet voor onderdrukte minderheden ofzo, maar specifiek voor christenen. Kijk nu eens wat er gebeurt in het Midden-Oosten. Een eeuw geleden woonden daar miljoenen christenen; dat aantal is, vooral in de laatste decennia, gedecimeerd.”
In 2012 nam Hongarije in haar grondwet op dat het land „trots is op onze joods-christelijke wortels”, vertelt Kocsis. „Van daaruit was het een logische stap om twee jaar geleden dit directoraat-generaal op te richten.”
Wat de Hongaren in hun contacten met Westeuropese landen, in het bijzonder Nederland, opvalt, is dat politici in deze landen zich veel moeizamer inzetten voor de specifieke groep van vervolgde christenen. „Het lijkt verdacht te zijn als je als land in het bijzonder hén wilt steunen. Er overlijden, door geweld en terreur, in het Midden-Oosten veel meer moslims dan christenen, betoogt men dan. Ja, dat begrijp ik, want er zíjn ook veel meer moslims.”
Dat punt van verschil tussen Hongarije en Nederland roept bij SGP-leider Van der Staaij, die gisteren samen met CDA-Kamerlid Van Helvert met Török de lunch gebruikte, veel herkenning op. „Nederlanders worden, veel sterker dan Hongaren, gehinderd door gelijkheidsgevoeligheid.”
Toen hij zo’n tien jaar geleden in de Kamer een amendement op het Belastingplan indiende om 6 miljoen euro te reserveren voor ontheemden in Noord-Irak, vanzelfsprekend vooral christenen, moest de SGP’er zich in allerlei bochten wringen om het amendement zo te formuleren dat onomstotelijk duidelijk werd dat het geld niet exclusief voor christenen bedoeld was. „Ik moest er zelfs nog een heuse sekte, een joannitische minderheid bij slepen, om PvdA-woordvoerder Van Dam tot steun te bewegen.”
Van der Staaij toont een recent document waarin het Hongaarse parlement „solidariteit betuigt met alle minderheden in de wereld die vanwege hun religieuze overtuiging vervolgd worden, en in de huidige situatie vooral met de christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten en Afrika.” De SGP’er: „Zo’n formulering spreekt mij erg aan.”
Het is soms lastig, zegt Van der Staaij, om in het gelijkheidsdenken verstrikte politici duidelijk te maken hoe jij de zaken ziet. „Met de ervaringen die ik tijdens een werkbezoek in Nigeria opdeed in het achterhoofd, zeg ik het weleens zo: christenen zijn niet het exclusieve doelwit van moslimterreur, maar wel een specifiek doelwit. Die stelling valt echt niet te loochenen.”
Behalve de Tweede Kamer bezocht de Hongaarse politicus Török gisteren in Den Haag ook het Internationaal Strafhof. Ambassadeur Kocsis: „Wat ons betreft ligt daar een enorme prioriteit als het gaat om meer hulp geven aan vervolgde christenen. Oorlogsmisdadigers en groeperingen die zich schuldig maken aan genocide kunnen nu, ondanks het bestaan van het Strafhof, maar moeilijk aangepakt en veroordeeld worden. Daar moeten we als internationale gemeenschap met voorrang werk van maken.”