Opinie

Goede burger neemt overheid de maat

Goed burgerschap is vandaag de dag zo’n beetje synoniem aan zelfredzaamheid. Maar dat is niet het oorspronkelijke idee van burgerschap, schrijft Menno Hurenkamp. Die is namelijk kritisch op de macht, en let erop dat de overheid in de pas loopt.

Menno Hurenkamp
8 June 2017 11:00Gewijzigd op 17 November 2020 01:49
„Zoals een dronkeman zijn verloren sleutels het liefst onder de lantarenpaal zoekt, is de overheid goed burgerschap gaan definiëren met problemen die mensen zelf kunnen oplossen.” Foto: Hal van het stadhuis in de gemeente Den Haag. beeld ANP, Lex van Lies
„Zoals een dronkeman zijn verloren sleutels het liefst onder de lantarenpaal zoekt, is de overheid goed burgerschap gaan definiëren met problemen die mensen zelf kunnen oplossen.” Foto: Hal van het stadhuis in de gemeente Den Haag. beeld ANP, Lex van Lies

„De eenheid van het Nederlandse volk is vooral gelegen in zijn burgerlijk karakter. Of we hoog of laag springen, wij Nederlanders zijn allen burgerlijk, van den notaris tot den dichter en van den baron tot den proletariër. Onze nationale cultuur is burgerlijk in elke zin die men aan het woord hechten wil.” Aldus de historicus Johan Huizinga aan het begin van de jaren 30 van de vorige eeuw. Er moest niet te somber over dat burgerlijke gedaan worden. Want burgerlijk waren ook „Rembrandt, Vondel, Jan de Witt en zelfs Spinoza.”

Sterker, het burgerlijke was wat Huizinga betreft het medicijn tegen de antidemocratische krachten van communisme en vooral ook fascisme die in de jaren 30 van de twintigste eeuw opkwamen. De ”bourgeois” uit de schaduw van de ”citoyen” halen of de nette man ten voorbeeld stellen aan de boze man, dat zou moeten helpen bij het levend houden van de westerse beschaving en cultuur, bij het doorbreken van de verkalkte partijverhoudingen, bij het vernieuwen van het versleten staatsbestel.

„Het zou een grote winst zijn voor het publieke leven in dit land”, schreef de net wat minder conservatieve Herman Bernard Wiardi Beckman in een reactie, „zo het mogelijk bleek, van de emotie, die Huizinga (…) heeft gewekt, althans iets zuiver te bewaren. Laat het een band zijn die alle burgers van democratische –en dus van Nederlandse– gezindheid bindt.”

Het heeft toen helaas niet mogen helpen.

Handen uit de mouwen

De afgelopen decennia hebben we kunnen zien hoe geprobeerd is dat burgerschap daadwerkelijk vorm te geven in de praktijk. Nederlandse politici en beleidsmakers bewaarden tot voor kort meestal afstand van deze manier van spreken over rechten en plichten, precies omdat ze de vrijheidslievende Nederlanders niet tegen de haren in wilden strijken door die afschuwelijke associatie met burgerlijk op te roepen.

Maar in pogingen om de individualisering te keren en de globalisering het hoofd te bieden, wordt er sinds de eeuswisseling flink werk gemaakt van actief burgerschap als medicijn, onder andere in het onderwijs, in de sociale zekerheid en zorg, in de inburgering. De burger moet de handen uit de mouwen steken: zelfredzaamheid.

Vooral in de wijk en in de buurt wordt er veel verwacht van actieve burgers, vrijwilligers die misschien wel beter werk kunnen leveren dan verpleegsters, welzijnswerkers en ambtenaren. In ieder geval goedkoper. Er wordt ook burgerschap verwacht van mensen wanneer ze zich in het openbaar begeven; ze moeten zich fatsoenlijk gedragen en de Nederlandse taal beheersen. Ten slotte is burgerschap ook vastgesteld als manier om liefde voor de natie te realiseren. Een goed burger houdt van Nederlandse waarden – die overigens tamelijk liberaal te zijn waar het aankomt op kwesties van leven, liefde en dood.

Weerwerk

Door sterk op het sociale en emotionele karakter van burgerschap te sturen, heeft de politiek in wezen Huizinga’s manoeuvre herhaald: het burgerlijke is naar voren gehaald, in de hoop de maatschappij te versterken. Wat achterwege is gebleven, is het benoemen van de politieke kanten van burgerschap. Namelijk dat kritische burgers erop toezien dat de bureaucratie haar werk doet; dat die bureaucratie bedrijven en instellingen in toom houdt, zodat burgers in vrijheid hun bestaan kunnen invullen. Weerwerk bieden aan politiek en economie hoort ook bij actief burgerschap, maar zo heeft het beleid er nou precies niet naar gekeken. Burgers die lastig doen, daar wilde men in het perspectief van doorgeschoten individualisering en onbeheersbare globalisering nu juist van af.

Op zijn minst een deel van de maatschappelijke onvrede die met enige regelmaat terugkeert in de frase ”met mij gaat het goed, met de samenleving slecht”, staat daarom in direct verband met de vorm die ons hedendaagse burgerschap heeft aangenomen. Sterk bepaald door de noodzaak te zorgen voor je naasten en voor de buurt, en door de noodzaak om een bepaalde vorm van Nederlandse cultuur te koesteren, krijgt dat burgerschap makkelijk vorm in lichte gemeenschappen, waarin de vrijheid om die gemeenschap op stel en sprong te verlaten gekoesterd wordt en men zich onder gelijken kan wijden aan zorgzaamheid.

Zeurkous

Maar wanneer je geacht wordt de cultuur van je ouders op te geven of als zzp’er een conflict met je opdrachtgever uit wilt vechten, of wanneer je met de billen bloot moet bij de sociale dienst, dan heeft het hedendaags actief burgerschap niet veel te bieden. Dan komt de individualistische kant van het jargon van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid nogal scherp naar voren. Als je in je eentje een conflict moet uitvechten met een overmacht, kiezen mensen er begrijpelijk liever voor de botsing te mijden. Want als je daar over begint, ben je geen goede burger maar een zeurkous.

Zoals een dronkenman zijn verloren sleutels het liefst onder de lantaarnpaal zoekt, is de overheid goed burgerschap gaan definiëren met problemen die mensen zelf kunnen oplossen. Dat houdt de ingewikkelde delen van het maatschappelijk leven in de schaduw. Wie bepaalt wat er gebeurt op de werkvloer; waarom sommige mensen duizend keer zo veel verdienen als anderen; waarom politici wel zéggen dat inspraak en zeggenschap belangrijk zijn, maar telkens weer nieuwe vormen van sturing weten te verzinnen; waarom een ondemocratische instelling als de Europese Centrale Bank onze economie controleert; het zijn vragen naar wie er eigenlijk de baas is. Daarop is het burgerschap dat we aan het ontwikkelen zijn, niet bedacht.

In die lacune schuilt een belofte: een regeerakkoord met als uitgangspunt dat niet de mensen in de pas moeten lopen, maar de macht. Dat het prima is dat burgers soms wat stress ervaren, maar dat het wezen van de publieke zaak is opdringerige bureaucratieën en ondernemingen terug in hun hok duwen. Dat goede burgers niet de boel leefbaar houden maar de overheid de maat nemen. Zowel links als rechts kan daar eigen verlangens op projecteren, maar het gedeelde verhaal is dit keer mensen serieus nemen.

Dit artikel is ontleend aan het proefschrift ”Met opgeheven hoofd. Sociaal burgerschap aan het begin van de 21e eeuw”, die de auteur gistermiddag verdedigde aan de Universiteit van Amsterdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer