Buitenland

Psalm 129: Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd

Jeruzalem viert vijftig jaar hereniging, sinds 1967. Aan de hand van de opgangspsalmen doet het RD verslag. Vandaag: Psalm 129: „Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd.”

Mr. Richard Donk
1 June 2017 17:12Gewijzigd op 17 November 2020 01:46
JERUZALEM. Menachem Haberman zat tijdens de Tweede Wereldoorlog gevangen in de concentratiekampen Auschwitz en Buchenwald. beeld RD, Henk Visscher
JERUZALEM. Menachem Haberman zat tijdens de Tweede Wereldoorlog gevangen in de concentratiekampen Auschwitz en Buchenwald. beeld RD, Henk Visscher

De as van verbrande mensen in Auschwitz werd via een goot van 80 centimeter diep naar een reservoir afgevoerd. Menachem Haberman deed de hele dag niets anders dan die stroom begeleiden. Af en toe kwam er een intact lichaamsdeel voorbij.

Een tolk zit klaar om het verhaal van Haberman (1927) van het Hebreeuws in het Engels te vertalen. Maar dan vraagt de bejaarde Jood plotseling: „Spreekt u ook Duits?” Dat is zeker het geval. En dus vertelt hij in de taal van zijn vijanden wat de nazi’s hem hebben aangedaan.

De vertaler verlaat met stille trom het onderkomen van Haberman in bejaardenhuis Beit Bart in Jeruzalem. En dan steekt de Holocaustoverlevende van wal. Hij vertelt over zijn jeugd in een stadje in de Karpaten, Tsjecho-Slowakije. Joden mochten niet in het zakenleven gaan. En dus hadden zijn ouders een melkveehouderij.

In maart 1944 kwamen de Duitsers. Menachem en zijn familie werden in een getto gestopt. „Dat was heel zwaar. Onze familie bestond uit 26 personen die het met twee kamers moest doen. Ik moest de hele dag helpen om een gracht rond het getto te graven.”

Na zes weken in het getto werden de Joden in veewagons naar vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau gestuurd. Merkwaardig welke details overlevenden onthouden. Menachem: „Iedere familie had 1 kilo brood en 4 liter water. Er lag stro op de vloer van de wagons. We hadden geen idee waar we heen gingen. Na drie dagen kwamen we in Auschwitz aan.”

Daar wachtte de beruchte kamparts Mengele hen op. De selectie was simpel. Vrouwen, ouderen en kleine kinderen moesten naar links. De dood tegemoet. Mensen die in staat waren te werken, werden naar rechts gestuurd.

Menachem mocht naar rechts. Maar hij zag dat zijn moeder en broertje naar links werden gedirigeerd. Vertwijfeld rende hij zijn familieleden achterna. Een kampbewoner riep hem tot de orde. „Maak dat je weg komt. Dat kan je je leven redden.”

Twee uur later kreeg hij zijn kampnummer in zijn onderarm getatoeëerd. „Ik zat op een stoel. Een fles en een dikke naald. Daarna 25 steken – tot op het bot.” En nog steeds staat het er: A10111 – Auschwitz 10111. Levenslang.

Naar rechts gestuurd worden door Mengele betekende werken. Ook Haberman moest eraan geloven. Dag in, dag uit moest hij de as van vermoorde gevangenen in goede banen leiden. Die werd via een watergoot naar een reservoir geloodst.

Op de eerste dag had Haberman niet in de gaten waar hij eigenlijk mee bezig was. Tot hij vingers en stukjes bot zag langsdrijven. Aan een medegevangene vroeg hij wat dat te betekenen had. „Hoelang ben je hier, vroeg hij?”

Toen de Russen Auschwitz naderden, moesten de gevangenen verdwijnen. Tijdens een van de beruchte dodenmarsen werd Haberman naar Buchenwald afgevoerd. Daar lag hij zij aan zij met de latere Nobelprijswinnaar Elie Wiesel op een brits.

Zelf spreekt Haberman relatief makkelijk over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar zijn vrouw deed dat absoluut niet. Pas vier jaar voor haar overlijden begon ze in haar slaap te praten. „Zo heb ik ’s nachts haar hele verleden langs horen komen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer