Kerkhistorie met een knipoog: „Zeer geachter Kerkeraart”
Toegegeven, de grammaticale regels waren in 1835 anders dan heden ten dage, maar het briefje dat Pieter de Mik aan de kerkenraad van de St.-Jan te Gouda schreef, zat vol taalfouten. Maar men heeft de boodschap van deze eerste afgescheidene echter goed begrepen.
Hij had bezwaar tegen het zingen van gezangen, met name ”Mijn Verlosser hangt aan ’t kruis”: „de ondergetekende bekend dat ik lange jaare smert Aan Mijne Ziel gehad heeft om het invoere van de zo genoemde Eevangelie Gesange omdat ik de zelve volgens mijn afgelegde beleijdenis niet kan omhelse of gebruijke, want zo mijn verlosser nog Aan het kruijs Hangt, dan Moet Mijn ziele Eeuwig verloore Gaan.”
Bij het briefje dat de hervormde kerkenraad van Scherpenisse in januari 1928 van Geertruida van Tichelen kreeg –ook vol fouten– is enige toelichting nodig. Deze vrouw wilde namelijk graag een kamer in het armenhuis hebben. Dat armenhuis werd beheerd door de diaconie en was gesitueerd schuin tegenover de pastorie van de hervormde kerk. Geertruida, die op leeftijd was gekomen, zag tot haar leedwezen een jonge vrouw een plaats bemachtigen in het armenhuis, terwijl het eigenlijk voor de armlastige ouderen was. Ze sprak daarover haar klacht uit. Het achterhuisje waar ze thans verbleef, was eigenlijk nodig voor de eigenares, die daar haar werk moest doen. Wat dat voor werk was schreef Geertruida niet. In ieder geval moest de eigenares dat in een koud schuurtje doen en wilde ze graag haar achterkamertje hebben. Daar had Geertruida begrip voor. Ze schreef letterlijk het volgende:
„Geachte Kerkeraad, Ik als ondergeteekende heb een beleefd verzoek aan jullie en eens te vragen om een kamer uit het armhuis want ik ben oud en ik moet hier weg en nu waarheen op straat dat kan niet Heeren En nu is er gelegenheid op het oogenblik voor een kamer in het armhuis doordat er twee leeg komen Wees zoo goed om mij daar een kamertje van te willen geven doordat ik dan zoo doende onderdak heb Een poosje geleden heb ik ook gevraagd maar dat is niet gelukt toen is een jonge vrouw voor een oude vrouw gegaan Niet alsdat ik het zoo beleefd vindt want ik dacht Heeren als dat het armhuis voor oude menschen was Die vrouw waar ik nu woon die moet haar werk doen in een schuurtje dat achter staat jullie kunt wel begrijpen heeren als dat veel koud is En zij is vak niet zoo sterk Nu Heeren dat mensch wilt graag haar achterhuisje hebben dat kan ik wel begrijpen. Heeren Denk er eens goed over na wat een oud mensch is. In afwachting uw vrienden Geertruida van Tichelen.”
Op Urk werd in 1836 een Christelijk Afgescheiden gemeente geïnstitueerd. Toen de Gereformeerde Kerken onder het Kruis –waar de Bethelkerk van Urk ook bij hoorde– zich in 1869 verenigden, ontstond de Christelijke Gereformeerde Kerk. Daar sloot de Bethelkerk zich bij aan. De kerkenraad besloot zich echter in 1892, zonder de gemeente erover in te lichten, aan te sluiten bij de Gereformeerde Kerken. Dit stuitte bij verschillende gemeenteleden op verzet. Vandaar dat in 1894 opnieuw de Christelijke Gereformeerde Kerk werd geïnstitueerd door ds. J. Wisse. Klaas Evert Hakvoort, die de Nederlandse taal niet beheerste maar wel wist wat hij wilde, schreef op 9 februari 1894 aan de gereformeerde kerkenraad: „Zeer geachter Kerkeraart van kerk A. Ik beken dat ik ben en blijf cristelijk griffermeert dus niet meer behoornende tot de griffermeerde kerk.”