Kerk & religie

„Maak van kerkrecht geen boekhoudkunde, maar geef vertrouwen aan de leden”

Veel gemeenteleden hebben er maar een hekel aan: wetjes, regels, procedures – die horen toch niet in de kerk thuis? Het gaat in de gemeente toch om het evangelie? Vragen gisteren tijdens een congres aan de Theologische Universiteit Kampen (TUK). „We moeten regels in de kerk niet te boekhoudkundig maken, maar juist open, en zo vertrouwen geven aan de kerkleden zelf”, zei prof. dr. Fokko Oldenhuis (Rijksuniversiteit Groningen).

Jan-Kees Karels
16 May 2017 10:46Gewijzigd op 17 November 2020 01:38
KAMPEN. Het kerkrechtcongres aan de Theologische Universiteit in Kampen. beeld RD, Henk Visscher
KAMPEN. Het kerkrechtcongres aan de Theologische Universiteit in Kampen. beeld RD, Henk Visscher

Toen Luther in 1520 de pauselijke bul verbrandde, ging er nog iets in de vlammen mee: de kerkelijke wetbundel. En toen ds. Ledeboer in zijn pastorietuin het liedboek begroef, ging er nog iets mee de grond in: de reglementenbundel. Symbolische daden die tot op de dag van vandaag doorwerken, bleek gisteren tijdens het Kampens congres ”Geest of recht. Kerkrecht tussen ideaal en realiteit”. Want kerkrecht staat niet in hoog aanzien, en voor menig christen zijn regels in de gemeente alleen maar nutteloos ‘gedoe’. Hoeveel regels heeft een kerk eigenlijk nodig?

Aanleiding voor het symposium gisteren was de honderdste sterfdag van de Duitse Lutherse jurist Rudolph Sohm (1841-1917). Een naam die alleen bekend is onder ingewijden, maar zijn gedachtegoed is actueel. Neem zijn prikkelende stelling: „Het kerkrecht is met het wezen van de kerk in strijd”. Volgens Sohm is het wezen van de Kerk geestelijk, en het wezen van het recht wereldlijk.

Mr. dr. Pieter Pel, advocaat in Hattem, nuanceerde deze robuuste uitspraak door ook op Sohms latere geschriften te wijzen. Aan de hand van het tweede deel van ”Kirchenrecht” (1923) liet Pel zien dat voor Sohm het geestelijk recht in het Evangelie ligt vervat, dat is het Goddelijk recht (ius divinum). Daarentegen zag de Duitse jurist het kerkelijk recht als afgeleide van het menselijk recht (ius humanum). Volgens Pel hoeft het kerkrecht Bijbels-theologisch gezien echter geen tegenstrijdig begrip te zijn. Hij omschrijft het doel ervan als „het dienen van de vrede in de kerk.”

Prof. dr. Erik de Boer, hoogleraar kerkgeschiedenis aan de TUK, maakte duidelijk dat de jurist Calvijn in zijn opleiding op een historisch-kritische manier naar rechtsbronnen leerde kijken. „Daarom kon hij heel soepel zeggen dat van de wetgeving van Mozes een deel politiek bedoeld is, gericht op het volk Israël”, aldus De Boer. Door zijn historisch-kritische benadering ontwikkelde Calvijn een genuanceerde visie op het middeleeuwse rente-verbod. „Als jurist leerde Calvijn anders naar het Romeinse en het canonieke recht kijken. Zo kwam hij tot een andere benadering van het rente-vraagstuk. Natuurlijk mag je geen rente vragen aan iemand die arm is, zei Calvijn. Maar als iemand jou krediet vraagt om met jouw geld handel te drijven, is het wel geoorloofd.”

De kerkhistorica en Lutherkenner dr. Sabine Hiebsch besprak twee punten uit de verhouding van de Reformator tot het recht. Aan de hand van een handgeschreven document waarin Luther zijn laatste wil neerlegde (1542) liet ze zien dat hij speelde met het begrip „notaris”. Luther schreef dat „zijn aanzien in de hemel en in de hel hem betrouwbaarder maakte dan welke notaris ook. De echte autoriteit was voor hem gelegen in het bewaren van het Evangelie zoals hij dat van God had ontvangen.” Als tweede ging Hiebsch in op het recht op verzet in de Lutherse traditie. Ze nuanceerde het bestaande beeld dat dit vooral in de Calvinistische traditie een rol zou spelen, onder meer met het verzet van de theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945), de Noorse lutherse bisschop Eivind Berggrav (1884-1959) en de Duitse rechter Fritz Bauer (1903-1968). Laatstgenoemde speelde een cruciale rol in de aanhouding door de Israëlische geheime dienst van het nazikopstuk Adolf Eichmann. „Bauer”, aldus Hiebsch „heeft heel sterk nagedacht langs de lijnen van het recht van verzet. Volgens hem was er in een onrechtstaat als het Derde Rijk niet alleen een recht, maar zelfs een plicht tot tirannenmoord”.

In de discussie merkte prof. dr. Fokko Oldenhuis op dat niet-juristen de regels vaak veel letterlijker interpreteren dan juristen. „Juristen hebben oog voor de openheid van normen. We moeten regels in de kerk niet te boekhoudkundig maken, maar juist open, en zo vertrouwen geven aan de kerkleden zelf. Ga eens met studenten de Nederlandse kerkordes lezen om te kijken wat de boekhoudkundige en wat de open regels zijn.”

Ds. Wim van der Schee, beroepbaar als predikant in de Protestantse Kerk in Nederland en ouddocent kerkrecht aan de TUK, vroeg aandacht voor de eigen aard van het handelen van de kerk. „In constitutieve zin heeft het handelen van de kerk een eigen setting die liturgisch van aard is. Het gaat om een handelen „in naam van”, dat zich alleen theologisch laat legitimeren.” Van der Schee vindt het belangrijk duidelijk te maken om wat voor soort handelen het in het kerkrecht gaat. „Veel kerkelijk recht is niet anders dan gewoon verenigingsrecht, als je kijkt naar de dynamiek en de procedures. We moeten duidelijk over wat voor soort handelen we het hebben.”

In Kampen werd gisteren een vertaling van een boek van de Franse edelman Antoine de la Roche Chandieu (1534-1591) gepresenteerd. Op hun eerste nationale synode te Parijs in 1559 ontwierpen de Franse gereformeerden een kerkorde en een geloofsbelijdenis. De edelman Antoine de la Roche Chandieu was hierbij een sleutelfiguur. In een discussie over de kerkordelijke positie van het gewone kerklid voerde hij in ”la discipline ecclésiastique” (1566) een vurig pleidooi voor kerkelijke discipline onder leiding van een kerkenraad, bestaande uit predikanten en ouderlingen. Dr. H. Speelman vertaalde het traktaat en voorzag het van een inleiding. Het boek is uitgegeven door uitg. De Banier in de serie Labarum Academic.

In zijn referaat confronteerde Speelman zijn heruitgave met de visie van Sohm. Waar Sohm stelt dat het kerkrecht geen Kerk maakt, behoort voor Chandieu ”la discipline ecclésiastique” tot het wezenskenmerk van de kerk. Na een overzicht van de manier waarop in de reformatietijd met het kerkrecht werd omgegaan, concludeerde Speelman: „Per saldo leverden de Lutherse en de Franse Calvinistische kerkhervormingen in hun aanvangstijd een iets minder klerikale en hiërarchische kerkstructuur op, vooral gericht op de plaatselijke kerk. De Lutherse kerk ontwikkelde zich tot een door de overheid geleide volkskerk en de Calvinistische kerk koos, mede door de omstandigheden gedwongen, voor een vrijwilligerskerk met bewust belijdende leden onder leiding van een lokale kerkenraad. Hoewel Rudolph Sohm het kerkrecht een heel andere status toekent dan Antoine Chandieu, zijn de beide kerkmodellen goed vergelijkbaar, omdat beiden hun uitgangspunt nemen in het ideaal van een goed functionerende vrijwilligerskerk, waarin de gelovigen ambtelijk bediend worden door Woord en Sacrament.”

Andere sprekers op het congres ”Geest of recht. Kerkrecht tussen ideaal en realiteit” waren dr. Leon van den Broeke, prof. dr. Bart van Klink en dr. Hans Schaeffer. Het symposium was georganiseerd door Permanente Educatie Predikanten (PEP) van de TUK.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer