Orgaandonatie is een gift en moet dat blijven
Orgaandonatie is een gift en geen veronderstelde plicht. Het streven naar meer orgaandonoren is terecht, maar niet tegen elke prijs, stelt Wilmar Karels.
Dr. G. van den Brink, B. de Jong (RD 29-3) en A. Hoek-van Kooten (RD 4-4) verdedigen het Actieve Donor Registratiesysteem (ADR), maar hebben hierbij onvoldoende oog voor fundamentele bezwaren. Er is bovendien een beter alternatief.
Vooropgesteld: het probleem dat door genoemde schrijvers wordt benoemd, is reëel. Ik ben het van harte met hen eens dat gestreefd moet worden naar meer orgaandonoren. Ook sluit ik me aan bij Hoek-van Kooten, wanneer zij stelt dat je niet voor orgaantransplantatie in aanmerking moet willen komen als je zelf geen orgaandonor wilt zijn. Wederkerigheid in dezen is wat mij betreft ten minste een persoonlijke, morele verplichting. Echter, op de vraag of het ADR het antwoord moet zijn op het tekort aan donororganen luidt het antwoord: nee.
Bezwaren
Van den Brink en De Jong benoemen het moeizame gesprek met nabestaanden, wanneer de potentiële donor geen keuze heeft laten registreren. Ik zie niet in hoe het ADR hier verandering in zal brengen. Bij iemand die zich niet heeft laten registreren, blijft het onveranderd de vraag wat hij of zij zou hebben gewild, ongeacht of de wet nou toestemming veronderstelt of niet. De emotionele belasting kan des te groter worden als er in de richting van orgaandonatie wordt gemanoeuvreerd, terwijl er geen expliciete toestemming is. Ondanks prachtige formuleringen over hoe mooi het is om organen af te kunnen staan na de dood, is en blijft het voor velen wel degelijk een ingrijpend en moeilijk te bevatten gebeuren als organen worden uitgenomen uit een persoon die voor het oog nog levend is.
Een ander praktisch en moreel punt betreft de informatievoorziening van de orgaandonor. Toestemming vereist immers de kennis om een goede keuze te maken. In de dagelijkse praktijk blijken veel van dergelijke ver-van-mijn-bedkeuzes voor veel burgers lastig te overzien. Hoe weten we eigenlijk zeker dat alle potentiële orgaandonoren zijn bereikt en de toegestuurde informatie begrijpen? Het registreren van expliciete toestemming, zoals nu de praktijk is met het ”nee-tenzij-donorsysteem”, suggereert in dat opzicht ten minste een min of meer overwogen keuze. In het ADR-systeem blijft bij velen onduidelijk wat de afweging was en of er überhaupt een afweging is gemaakt. Toch wordt gehandeld alsof er toestemming is verleend.
Mijn derde en meest zwaarwegende punt gaat over de aangehaalde naastenliefde. Op dit punt schieten zowel Van den Brink en De Jong alsmede Hoek-van Kooten zichzelf met hun redenering behoorlijk in de voet. Naastenliefde is inderdaad een christelijke kernnotie, die relevant is bij de persoonlijke afweging rondom orgaandonatie. Van christelijke naastenliefde blijft echter niets over wanneer het niet mijn persoonlijke beslissing is mijn organen te doneren, maar slechts een juridische constructie met veronderstelde toestemming. Naastenliefde veronderstelt een actieve daad. Het gaat om een gift van de gever, niet om zijn of haar veronderstelde toestemming.
Alternatief
Om in de huidige situatie toch verandering te brengen, is een alternatief systeem denkbaar. Zo is in het verleden meermaals een systeem geopperd waarbij alle potentiële orgaandonoren verplicht worden hun keuze te registreren zonder dat ze een specifieke keuze krijgen opgedrongen. Registratie in het donorregister zou bijvoorbeeld te koppelen zijn aan het afhalen van het ID-bewijs, en wellicht zijn er alternatieven denkbaar. In dit systeem vervallen voornoemde bezwaren, die wel gelden voor het ADR-systeem. Daarnaast levert het waarschijnlijk fors meer potentiële orgaandonoren op. Van den Brink en De Jong benoemden immers dat 61 procent van de Nederlanders bereid is zelf een orgaan af te staan. Het verplichtekeuzesysteem komt in sommige onderzoeken zelfs beter uit de bus dan het ADR-systeem, als het gaat om het aantal potentiële orgaandonoren. Tevens is er bij elk nieuw ID-bewijs een nieuw bezinningsmoment rondom deze materie. Dit bevordert het gesprek rondom orgaandonatie.
Kortom, de invoering van het ADR-systeem is een slecht idee. Het lost niets op in het contact met nabestaanden, de veronderstelde toestemming is op drijfzand gebaseerd en last but not least: het is in strijd met de kernnotie van christelijke naastenliefde. Het ADR-systeem is daarmee een disproportioneel antwoord op een reëel probleem. Het verplichtekeuzesysteem is in dat kader een beter en meer gepast antwoord.
De auteur is huisarts in opleiding en voorzitter van de NPV-afdeling Nederlek-Ouderkerk aan den IJssel. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.