Verwachtingsmanagement kan Klaver helpen
De Nijmeegse hoogleraar prof. dr. Carla van Baalen zag het op de dag na de verkiezingen al voor zich. „Ze beginnen deze formatie met het motorblok van VVD, CDA en D66, plus GroenLinks. Die zijn een hele tijd bezig, en dan gaat het mis. Dan gaat het motorblok met de ChristenUnie praten en wordt men het eens. We zijn dan vier maanden verder.”
Van Baalen heeft er verstand van. Samen met historicus Van Kessel, eveneens werkzaam bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, zijn zij dé formatiedeskundigen van Nederland. En onze nationale historie kent diverse voorbeelden van ”partnerruil” tijdens een formatietraject. Zo ging CDA-leider Van Agt in 1977, na eerst zes (!) maanden met PvdA-voorman Den Uyl te hebben gesteggeld, alsnog met Wiegels VVD in zee. En zo wisselde CDA’er Balkenende in 2003 na twee maanden onderhandelen de PvdA in voor VVD en D66.
Toch… zou Van Baalen het best mis kunnen hebben. Want bij formaties weet je het maar nooit. Als mensen dag in dag uit met elkaar aan tafel zitten, kán er zomaar een flow ontstaan, een opgetogen sfeertje waarin zij opeens gaan geloven in hun eigen project.
Niet dat we daar in dit geval op moeten hopen. Zeker niet. Want vanuit christelijk oogpunt is de variant van Van Baalen verkieslijker. Tegelijktijd moeten we ervoor waken dat we de wens al te zeer de vader van de gedachte laten zijn. Zo van: wij willen GroenLinks niet, dus het zal ook wel niet gebeuren.
Wat we in elk geval niet moeten onderschatten, is de ferme wil bij Klaver en de zijnen om nu eindelijk eens een keer op het pluche terecht te komen. Nee, niet ten koste van alles. Maar het ligt wel voor de hand dat een middelgrote partij, die al 27 jaar aan het Binnenhof serieus meedraait en die lokaal in veel colleges vertegenwoordigd is maar nog nooit één staatssecretaris leverde, naar meedoen reikhalzend uitkijkt. En er ook veel voor overheeft.
Je hoeft geen groot psycholoog te zijn om te beseffen dat een partij op zeker moment gewoon toe is aan regeren. En dat het schadelijk is voor de verdere ontwikkeling van die groepering als het van meeregeren maar nooit komt. In dat geval blijft zo’n partij vatbaar voor het aloude verwijt –in dit geval meestal door de PvdA geuit: „Ja, jullie! Jullie hebben makkelijk praten. Jullie hebben slechts kritiek geleverd vanaf de zijlijn. Wij speelden de wedstrijd, wij liepen te draven en te zwoegen in het veld.”
Wie electorale groei nooit weet te verzilveren tot regeringsdeelname, loopt het risico een volgende keer door kiezers in de steek gelaten te worden, danwel de ingezette groeicurve te laten stokken.
Hoe heilzaam één keer meeregeren voor een partij kan zijn, daarover kan de ChristenUnie meepraten. Toen Rouvoet en Slob dit in 2007 overkwam, bracht dit in de partij een ongekende geestdrift teweeg. Met name jongeren kregen van deelname aan het kabinet-Balkenende IV een boost. „Wij horen erbij, wij tellen mee, wij zijn relevant.” En voor altijd was het klassieke CDA-verwijt –„jullie zijn stuurlui aan de wal”– de wereld uit geholpen.
Wat voor een ideologisch scherp geprofileerde partij die nog nooit heeft geregeerd wel van belang is, is dat zij bij haar eigen achterban werkt aan verwachtingsmanagement. Ook daarin kan GroenLinks van de CU leren. Maakte Rouvoet zijn aanhang niet al tijdens de campagne van 2006 onverbloemd duidelijk dat, mocht zijn partij in de Trêveszaal belanden, de abortuswet niet van tafel zou gaan? Zo temperde hij al te hooggespannen verwachtingen van enthousiaste partijleden en kiezers.
Wil Klaver straks op een comfortabele manier meeregeren zonder voortdurend argwanend te worden gevolgd door wereldvreemde, idealistische partijgenoten, dan zal ook hij aan verwachtingsmanagement moeten doen. „Jawel, kameraden, het beleid zal door onze deelname beter worden. Iétsje beter. Want vergeet niet dat wij maar een van de vier zijn. En bovendien de kleinste.”