Analyse: Kamerlid doet het bij zijn vertrek zelden goed
Wat zag het er feestelijk uit donderdag in de Tweede Kamer. Elk op zijn paasbest gekleed. Overal boeketten, allerwegen gezoen, stralende familieleden op de tribune. Hoera, we hebben weer 150 versgekozen Kamerleden!
Niet bepaald het moment om alvast over hun vertrek te beginnen. Alhoewel? Nu al nadenken over hun afscheid kán nuttig zijn, zowel voor de Kamerleden zelf als voor ons, gewone burgers. Want dat afscheid kómt, soms sneller dan gedacht.
Een kabinet kan zomaar vallen, soms al na een jaar. Bij de daaropvolgende verkiezingen kan de kiezer de zittende coalitie keihard afstraffen. En daar sta je dan als Kamerlid met je goede gedrag, pardoes op straat.
Of jouw partij haalt het in haar hoofd de kandidatenlijst grondig te vernieuwen en te verjongen. Aan jou, kundige en hardwerkende parlementariër, die helaas wat minder vaak in de publiciteit kwam, is geen behoefte meer. Je wordt afgedankt en kunt achter de geraniums gaan zitten.
Afscheid nemende Kamerleden, je hebt ze in soorten en maten. Er is ook een categorie die vrijwillig vertrekt. Dat is misschien wel de spannendste.
Nee, dan gaat het niet direct om hen die braaf hun termijn afmaken en dan hun biezen pakken. Voor hen bestaat in het algemeen wel begrip. Het kan toch zo zijn dat je je hebt verkeken op het Kamerlidmaatschap? Al dat wollige gepraat, die trage besluitvorming, dat continu op eieren lopen? Wie daar niet tegen kan, mag –vinden we– ander werk zoeken.
Ingewikkelder wordt het als Kamerleden voortijdig de handdoek in de ring werpen. Al heb je ook daarin weer verschillen. Want wie zal het een politicus die tien jaar of langer in Den Haag heeft rondgesjouwd en voor de publieke zaak alles heeft gegeven, verwijten dat hij, als hij tegen een mooie andere functie oploopt, die kans grijpt? Zulke treinen komen nu eenmaal niet elke week langs. En als het alternatief dan is om weliswaar keurig je termijn vol te maken, maar daarna werkloos te worden en op wachtgeld te gaan teren; wat is dan voor jezelf en voor de gemeenschap het beste?
Voor partijleiders die willen stoppen komt daar nog iets anders bij. Gewoonlijk is het einde van een Kamertermijn niet het beste moment om het stokje aan een collega over te dragen. Wie zou het voormalig CU-leider Slob daarom kwalijk nemen dat hij in november 2015, ongeveer op de helft van zijn termijn, plaatsmaakte voor zijn opvolger? Op die manier kreeg Segers de tijd om zich, buiten de hectiek van een verkiezingsstrijd, te bekwamen in het leidinggeven. Slim aangepakt.
Toch blijft het, bijzondere situaties daargelaten, beter als een Kamerlid de vier jaren waarvoor hij gekozen is, afmaakt. En liefst ook nog de periode daarna. Een gemiddelde volksvertegenwoordiger heeft immers tijd nodig om zich het ambacht eigen te maken. Het is zoals een oude rot in het vak, oud-CDA-Kamerlid Lansink, vaak zei: de eerste vier jaar heb je nodig om erin te komen, pas daarna kun je productief worden en gaan oogsten.
Ondertussen moeten wij, gewone burgers, ons –als het om vertrekkende Kamerleden gaat– wachten voor het hanteren van een dubbele en mistige moraal. Want dat gevaar ligt beslist op de loer.
Toen vorig jaar het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis werd gepresenteerd, dat dit keer verscheen onder de titel ”Zonden in de politiek”, maakte CDA-Kamerlid Omtzigt daarover een rake opmerking. Hij stelde vast dat volksvertegenwoordigers soms al onder vuur komen te liggen wanneer ze een paar dagen vóór het einde van hun termijn naar ander werk solliciteren. Dan worden ze, vooral wanneer die nieuwe baan verband houdt met de dossiers die zij als Kamerlid beheerden, verdacht van belangenverstrengeling en vriendjespolitiek. Maar wie te laat solliciteert, krijgt eveneens kritiek; hij is een zakkenvuller die onnodig van wachtgeld profiteert. Kortom: het is nooit goed of het deugt niet.