Terecht behoedzaam rond euthanasie
Op het matje moeten komen omdat je zo zorgvuldig mogelijk wilde omgaan met een euthanasieverzoek. Het overkomt een huisarts die zijn patiënte eerst langs de psychiater stuurde om een mogelijke depressie vast te stellen. Een onnodige tussenstap? Gelukkig vindt de tuchtrechter van niet.
1. geschil
Woedend zijn ze, de drie kinderen van de pas overleden moeder. Woedend en vol onbegrip. Dachten ze het sterven van hun moeder goed te hebben geregeld, komt er opeens zo’n weigerarts die tegen euthanasie is en roet in het eten gooit.
De kwestie draait om een hoogbejaarde vrouw. Ze heeft rugklachten, lijdt aan osteoporose (botontkalking) en algehele gevoelens van somberheid. Een depressie, vermoedt de huisarts. Hij laat zijn praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg een paar keer een kijkje bij haar nemen, overlegt met de geriater van het dichtstbijzijnde ziekenhuis en schrijft mirtazapine, een antidepressivum, voor.
Geen van de behandelingen lijkt echt aan te slaan. De somberheid bij de vrouw houdt aan en steeds vaker en indringender laat ze weten: „Zo hoeft het niet meer.” Na een familieberaad brengen haar man en drie kinderen haar verzoek over aan de huisarts. Ze wil overlijden door euthanasie.
De huisarts speelt open kaart. Hij doet uit principe geen euthanasie, maar zal de uitvoering ervan door andere hulpverleners niet blokkeren. Concreet: mocht de familie besluiten in zee te gaan met een arts van de Levenseindekliniek, dan zal hij zich professioneel en constructief opstellen.
Ook biedt hij aan met de geriater te overleggen over het euthanasieverzoek. Uitkomst is dat het gezin met de oude mevrouw voor onderzoek zal langsgaan bij een psychiater. Hij kan alvast haar wilsbekwaamheid toetsen, nodig voor het vervolg van de euthanasieprocedure, en nagaan hoe haar lijden in afwachting van de verdere besluitvorming kan worden verlicht.
Het bezoek loopt anders dan verwacht. De mevrouw is volgens de psychiater niet zomaar wat sombertjes, ze heeft een depressie met psychotische kenmerken waar ze nog niet voor behandeld is. Zijn advies –geen euthanasie, maar eerst een opname– wordt door de familie boos terzijde geschoven. Dát was de bedoeling niet.
Als de huisarts enkele weken later het gezin bezoekt, verloopt het contact stroef. Boosheid en ontevredenheid overheersen. Tegen de arts van de Levenseindekliniek zijn echtgenoot en kinderen een dag later wat spraakzamer. Ze vertellen hem dat de vrouw al dagen bewust niets meer eet en drinkt, om zo haar dood te bespoedigen.
Weer een dag later wordt de huisarts gealarmeerd door de thuiszorg van het gezin. De patiënte is zo ernstig verzwakt dat ze spoedig zal overlijden. De arts haast zich naar zijn patiënte en plaatst een morfinepompje om de ergste pijnen te verzachten. De volgende ochtend overlijdt de vrouw.
2. standpunten
Met name voor de kinderen lijdt het geen twijfel: de huisarts heeft de gang van zaken bewust verstierd. Onder het mom van zorgvuldigheid loodste hij hen langs de psychiater. Niet om daar even haar wilsbekwaamheid te laten toetsen, zoals hij had voorgespiegeld, maar om allerlei blokkades op te werpen voor de euthanasie.
Ook zijn terminale zorg schoot tekort, vinden ze. Veel te laat kwam hij aanzetten met een morfinepompje, houden ze de tuchtrechter voor.
„Niet ik, maar de psychiater adviseerde een opname”, verweert de huisarts zich. Hij citeert uit wat de psychiater hem schreef: „Bij deze patiënte een euthanasietraject ingaan, is voorbarig en druist in tegen elke medische ethiek.”
Ook het verwijt dat hij te laat een traject van palliatieve zorg is ingeslagen, is onterecht, meent de arts. Hij kreeg bij zijn voorlaatste bezoek nog niet de indruk dat zijn patiënte spoedig zou overlijden. Dat ze al dagen niet meer at en dronk, is hem, zo zegt hij, toen niet verteld.
3. oordeel
Het tuchtcollege vindt dat de arts zich na het horen van het euthanasieverzoek correct heeft opgesteld. Dat de familie een andere verwachting had van de doorverwijzing naar de psychiater valt hem niet aan te rekenen, staat in het oordeel. Ook de doorverwijzing als zodanig was terecht: artsen mogen pas euthanasieverzoeken inwilligen wanneer een reëel behandelperspectief voor de patiënt ontbreekt.
Dat de huisarts in de laatste fase niet volledig was geïnformeerd over de toestand van zijn patiënte blijkt ook te kloppen. De familie was door de verstoorde verstandhouding weinig spraakzaam. De arts van de Levenseindekliniek kende wel de details, maar deelde deze niet met de huisarts, omdat de familie dat liever niet wilde. Ook daarin treft de arts volgens het college geen blaam.
Gevolg van dit standpunt is dat de klachten van de kinderen van tafel worden geveegd. Uiterst behoedzaam omgaan met euthanasiewensen: ook voor de tuchtrechter geldt dat nog altijd als norm.