Josua van Iperen: Baantjesjager of bevlogen theoloog?
Ds. W. Peene is in zijn proefschrift over Josua van Iperen „ontzettend geïnteresseerd” in de positie van deze predikant in het krachtenveld van orthodoxie en verlichting in de 18e eeuw. Was het niet interessanter geweest om hem als exponent van de kerkelijke bestuurs cultuur te schetsen? Niet zozeer de bevlogen theoloog of ideoloog, maar de baantjesjager?
Die vraag stelde prof. dr. F. A. van Lieburg (VU Amsterdam) donderdagmiddag aan de Universiteit Leiden. Daar promoveerde ds. W. Peene, hervormd predikant te Kootwijkerbroek, op een onderzoek naar de 18e-eeuwer Josua van Iperen (1726-1780). De predikant werd vooral bekend vanwege zijn rol bij de totstandkoming van de psalmberijming van 1773.
Prof. Van Lieburg plaatste een paar kanttekeningen bij de ambachtelijke kant van het onder zoek. „Er zijn in de biografie een paar gaten blijven zitten.” Ernstige lacunes? „Je schrijft een biografie of niet.” De hoogleraar citeerde Van Iperen, die eens zei dat er niets meer mishaagt aan levensbeschrijvingen dan de „gapingen” die daarin voorkomen.
Nu had Van Iperen volgens prof. Van Lieburg boter op zijn hoofd. Hij zorgde namelijk zelf voor de nodige „gapingen.” Zo werd de predikant in 1775 in Veere scriba van het college van curatoren dat toezicht hield op het onderwijs. Er speelde in die tijd een akke fietje rond zijn zoon. Direct maakte Van Iperen in de notulen enkele hem onwelgevallige passages onleesbaar. Prof. Van Lieburg: „Die ingreep is u ontgaan.”
Ds. Peene stelde in reactie op de lacunes dat hij „een beginner in de wetenschap” is die „met vallen en opstaan” zijn onderzoek heeft gedaan. Hij erkende ook dat Van Iperen een baantjesjager was die verlangde naar erkenning. Tegelijk vond hij het inhoudelijk mooi om te achterhalen hoe iemand als Van Iperen in het spanningsveld tussen orthodoxie en verlichting, tussen kerk en staat, een plaats probeerde te vinden.
Prof. Van Lieburg, in reactie: „U had ook mogen zeggen: Ik ben theoloog. Daarom interesseert die kant van Van Iperen me meer dan de kant van de baantjesjager.”
Held van 1773
Dr. Roel A. Bosch uit Zeist, kenner van de psalmberijming van 1773, stelde blij verrast te zijn met het boek, dat „een van de helden van 1773 zo goed beschrijft.” Hij legde de vinger bij de stelling van ds. Peene dat Van Iperen bij het werk aan de psalmberijming een voorkeur heeft voor de berijming van het genootschap Laus Deo, Salus Populo, en daarom aangeduid kan worden als ”gematigd-verlicht”.
Verlichtingskenmerken in de berijming van 1773 zijn volgens dr. Bosch onder andere het spreken over moraal en deugd, het vermijden van al te lichamelijke taal in Psalm 139 en de afkeer van het al te menselijk spreken over God als dronkaard in Psalm 78. Maar deze kenmerken komen ook voor in de berijming van Johannes Eusebius Voet, die in de beeldvorming meer dan de psalmen van het genootschap zou overeenkomen met de gereformeerde leer. „Voet weet ook de blinde heidenen in Psalm 22 binnen te brengen”, aldus dr. Bosch. Die aanduiding heeft volgens hem alles te maken met de ideeën over zending in die tijd. „Kozen de commissieleden niet meer inhoudelijk, hier voor Voet en daar voor Laus Deo? En is er dan genoeg reden om te zeggen dat Van Iperen meer verlicht is dan sommige andere commissie leden?”
Volgens ds. Peene merkt Van Iperen vaak op dat hij het jammer vindt dat het Laus Deo niet geworden is. Of hij stelt dat het, vanwege de hervormde leer, helaas Voet is geworden. „Van Iperen vond de dichtkunst en de schone taal belangrijker dan de vraag of de hervormde leer goed verwoord is.”
Onuitstaanbaar
Promotor prof. dr. E. G. E. van der Wall stelde in haar toespraak na de buloverhandiging dat ds. Peene van Van Iperen –„jouw held, hoe onuitstaanbaar ook”– een „mooi, grondig, zeer leesbaar en boeiend beeld” heeft geschetst.