„Ik zie mensen opbloeien dankzij antidepressiva”
„Het klopt dat antidepressiva te vaak worden voorgeschreven”, zegt Arie Jan de Lely. In de bewering dat het verstrekken van deze pillen in 98 procent van de gevallen zinloos is, kan de psychiater van zich echter niet vinden. „Ik zie veel patiënten opbloeien dankzij het gebruik van deze middelen.”
De Lely, werkzaam bij de gereformeerde instelling voor geestelijke gezondheidszorg Eleos, doelt op onder anderen mensen met een ernstige depressie die het leven niet meer zagen zitten. Hij reageert op uitspraken van Dick Bijl in deze krant. Op basis van Deens onderzoek schat Bijl, epidemioloog en hoofdredacteur van het Geneesmiddelenbulletin, dat 98 procent van de recepten voor antidepressiva niet had moeten worden uitgeschreven.
Mensen hebben er volgens hem geen baat bij en lijden enkel schade door bijwerkingen en de kans op verslaving aan dergelijke medicijnen. Van veel pillen is niet door gedegen onderzoek aangetoond of ze ook echt werken, zegt Bijl.
„De norm in onze samenleving om mooi, gelukkig en succesvol te zijn, legt een enorme druk op mensen”, weet De Lely. „Degenen die hieraan proberen te voldoen en mislukken, kloppen soms bij hun huisarts aan. Vanwege tijdgebrek schrijven sommige huisartsen pillen voor. Dit kost hun minder tijd dan het voeren van gesprekken. Tegenwoordig zijn huisartsen overigens aanzienlijk terughoudender in het voorschrijven van antidepressiva dan tien, twintig jaar geleden.”
Het is goed om te discussiëren over het al dan niet voorschrijven van psychofarmaca, zegt De Lely. „Er was een tijd waarin de mogelijkheden van pillen werden overschat. Bijl schiet nu door naar de andere kant. Zijn zwart-witstellingname bemoeilijkt het gesprek. Ik pleit voor het zoeken naar een middenweg.”
De psychiater weet dat er miljarden omgaan in de medicijnindustrie. „Het is naïef om te denken dat er niet wordt gesjoemeld. Dat moet ons voorzichtig maken. Tegelijkertijd is het positieve effect van psychofarmaca onomstotelijk bewezen. Vergelijk de toestand in een psychiatrische instelling in de jaren veertig van de vorige eeuw eens met de situatie van vandaag. Voorheen verbleven psychiatrische patiënten levenslang in zo’n voorziening. Tegenwoordig kunnen velen dankzij medicatie functioneren in de maatschappij.”
De Lely erkent dat wetenschappelijk onderzoek naar het effect van medicatie in de psychiatrie complex is. „De ene depressie is de andere niet. Daar hebben we nog relatief weinig inzicht in. Patiënten met verschillende depressies worden in een studie bij elkaar gestopt in een groep. Dan is het best verbazend dat er toch een verschil tussen antidepressiva en placebo’s kan worden aangetoond.”
De psychiater is niet onder de indruk van de stelling van Bijl dat bijwerkingen van antidepressiva onder tafel zouden worden geveegd. „Van de nieuwere antidepressiva kun je in het begin misselijk en trillerig zijn of minder behoefte aan seksualiteit hebben. Langdurige negatieve gevolgen voor de gezondheid zijn echter niet bekend. Oudere medicijnen kunnen zorgen voor een droge mond, obstipatie en duizeligheid bij opstaan. Ik schat dat minder dan een op de tien patiënten in mijn praktijk tot nu toe gestopt is met psychofarmaca vanwege bijwerkingen. Als ze dit doen, is dat vooral om een verdere gewichtstoename te voorkomen.”
„Eerst praten; als dat niet helpt, schrijf ik pillen voor”
Wim van Hengel
OPHEUSDEN. Huisarts J. Huisman uit Opheusden zet, evenals psychiater De Lely, vraagtekens bij het veelvuldig gebruik van antidepressiva. „Als huisartsen herkennen we het probleem en we proberen eraan te werken als beroepsgroep. Maar als je in je spreekkamer achter je bureau zit en er zitten patiënten voor je met depressieve klachten, dan ben je blij dat er geneesmiddelen voor zijn. Ik heb er heel wat mensen van zien opknappen.”
Waar het om gaat, is het goed stellen van de diagnose aan de hand van de richtlijnen, zegt Huisman. „Mensen die niet zo lekker in hun vel zitten, wat somber zijn, die het wat tegenzit, zijn niet depressief. Die moet je als huisarts dus ook geen antidepressiva geven. Zij moeten zelf proberen aan hun problemen te werken door bijvoorbeeld wat minder hooi op de vork te nemen, anders proberen om te gaan met relaties, aanpassing van werkomstandigheden, dat soort dingen. Praktijkondersteuners kunnen deze patiënten in gesprekken de goede kant op wijzen om hun klachten te verminderen. Dat helpt vaak al heel wat. Ook op internet is goede informatie te vinden.”
Suïciderisico
Bij echte depressieve klachten liggen de zaken anders. Dan is er sprake van een ernstige aandoening met een hoog sterfterisico door onder andere suïcide of zelfverwaarlozing, waarschuwt Huisman. „Dan ben je blij dat er middelen zijn om voor te schrijven. In principe bouw je de medicatie na het verdwijnen van de klachten af. Na negen maanden tot een jaar slikken de meeste patiënten geen pillen meer.”
Soms gaat het echter anders, weet hij uit ervaring. „Als je gaat afbouwen, kan het gebeuren dat patiënten terugkomen met klachten als hyperventilatie, minder eten, terugkerende somberheid, slaapproblemen en dergelijke. Dan moet je praten als Brugman om hen van hun pillen af te krijgen.” Als het de eerste keer niet lukt, start Huisman opnieuw met de medicatie. Zo nodig probeert hij het later nog een keer en soms nog een derde keer. „Lukt het nog niet, dan denk je als arts toch: Moet de patiënt weer onderuitgaan? Neem een moeder. Als ze de pillen niet meer krijgt, ontspoort het gezin. Wat is dan beter: stoppen of doorgaan, ook al ontbreekt de harde indicatie?”
Antidepressiva zijn, naast gesprekken en psychologische ondersteuning, ook middelen van de eerste keus bij angst-, paniek- en dwangstoornissen. „Vaak tijdelijk, maar soms ook levenslang.”
Ten slotte zijn er de mensen die verslaafd zijn geraakt aan de oudere antidepressiva, zoals prozac. „Ze zijn uitbehandeld en kunnen of willen niet meer stoppen.”
Er worden dus meer antidepressiva verstrekt dan er depressieve patiënten zijn, weet Huisman. Terughoudendheid bij het voorschrijven van deze middelen is volgens hem dan ook niet verkeerd. „Gesprekken en psychologische ondersteuning helpen gelukkig vaak al een eind in de goede richting. Maar soms is er meer nodig en moet je medicijnen voorschrijven.”