Uitspraak Hoge Raad kan bom leggen onder schijn-zzp’ers
Als iemand werkzaamheden verricht voor een opdrachtgever, bepaalt de aard van dat werk of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Eerdere afspraken tussen de twee partijen zijn dan niet van belang, oordeelde de Hoge Raad in een zaak tussen de gemeente Amsterdam en iemand die participatiewerk deed. De uitspraak kan voor veel zzp’ers betekenen dat hun opdrachten eigenlijk neerkomen op een arbeidsovereenkomst.
De zaak zelf ging over een vrouw met een uitkering, die maandenlang werkte als servicedeskmedewerker voor de gemeente. Daarbij was afgesproken dat dit gebeurde als onbetaald werk voor een participatietraject, dat de kans op een terugkeer naar de arbeidsmarkt moest vergroten. Maar volgens de vrouw deed ze hetzelfde werk als collega’s die een arbeidsovereenkomst hadden, dus eiste ze dat ook.
De kantonrechter en het gerechtshof gaven de vrouw ongelijk. De Hoge Raad doet dat ook, maar met de kanttekening dat lagere rechters de verkeerde redenen aandroegen. Zij oordeelden namelijk ten onrechte dat er geen arbeidsovereenkomst was, enkel omdat dit nooit de bedoeling was geweest. De hoogste civiele rechter van Nederland zet een streep door die uitleg. Het is de volgens de Hoge Raad namelijk de praktijk op de werkvloer, dus welke afspraken over rechten en verplichtingen er zijn, die bepaalt of er een arbeidsovereenkomst is
Met de uitspraak volgde de Hoge Raad grotendeels de advocaat-generaal, die eerder dit jaar advies gaf over de kwestie. In dat advies stelde de advocaat-generaal dat de bepaling wanneer er wel of geen sprake is van een arbeidsovereenkomst ook gevolgen kan hebben voor zzp’ers. Bij een groot deel van hen is weliswaar ooit afgesproken dat ze hun werk als ondernemer doen, maar wijst de praktijk uit dat ze verkapte werknemers zijn.