Kweekplaats van moderne mystiek
Titel:
”Het symbolisme in de Nederlandse schilderkunst. 1890-1900”
Auteur: Bettina Spaanstra-Polak; facsimile van ”Het fin-de-siècle in de Nederlandse schilderkunst”; met beredeneerde catalogus bij Toorop, Thorn Prikker, Der Kinderen en Roland Holst
Uitgeverij: Thoth, Bussum, 2004
ISBN 90 6868 354 3
Pagina’s: 508
Prijs: € 39,90. Het laatnegentiende-eeuwse symbolisme behoort tot de directe voorgeschiedenis van de moderne kunst. Getuige de tentoonstelling ”Fatale vrouwen”, vorig jaar in Groningen en Antwerpen, is er weer belangstelling voor. Toch verschenen er nauwelijks Nederlandstalige boeken over deze stroming. Zelfs Abraham Kuyper uitte in 1898 zijn kritiek erop in het Engels. De heruitgave van de gezaghebbende studie van Bettina Spaanstra-Polak uit 1955 -nu met kleurenafbeeldingen- vult een leemte.
Het symbolisme heeft uiteraard alles met symbolen te maken. Salomé die danst voor Herodes, Cleopatra die verlokkend aan de Nijl ligt, Medusa die schoonheid verbindt met verderf. Het zijn geliefde gestalten met een belangrijk punt van overeenkomst. Ze wekken fascinatie voor de gevaarlijke kanten van het leven, net als slang en gier, chimaera en centaur, lotus en lelie, roos en passiebloem, harp en lier, en vele meer.
Spaanstra-Polak inventariseert dit soort beeldmotieven en gaat zorgvuldig na in welk verband ze zinnebeeldig worden. Naast de inhoudelijke kant van de werken bespreekt ze de vormgeving. De symbolisten roepen een mysterieuze sfeer op. Hoe doen ze dat? Door hun figuren te stileren en zo aan het vlak te binden dat lijn en vorm, kleur en ritme, los van het onderwerp betekenis krijgen.
Geheime orde
Hoe dit proces precies verloopt, volgt de schrijfster op de voet bij vier Nederlandse kunstenaars: Jan Toorop, Johan Thorn Prikker, Anton der Kinderen en R. N. Roland Holst (gehuwd met de dichteres Henriette Roland Holst-van der Schalk). Daarbij richt ze zich op werk uit de jaren 1890-1894.
Deze dubbele beperking -slechts vier kunstenaars in de loop van slechts vier jaar- kan de indruk wekken van een detailstudie. Haar boek biedt het tegendeel. Uit brieven en andere bronnen toont zij aan dat de kunst van het genoemde viertal vervlochten is met het symbolisme in de omringende landen.
Een belangrijke figuur in dit netwerk blijkt de theosoof Joséphin Péladan te zijn, die de Orde der Rozenkruisers nieuw leven inblies. Drie van de vier waren lid van deze geheime orde: Toorop, Thorn Prikker en Roland Holst. Ook naar andere kunstenaars lopen verbindingslijnen. In Frankrijk onder anderen naar Moreau en Gauguin, in België onder anderen naar Ensor en Van der Velde, in Engeland onder anderen naar Blake en Wilde, in de Duitstalige landen onder anderen naar Klinger en Klimt.
Literaire oorsprong
Van meet af aan plaatst Spaanstra-Polak het werk van de vier kunstenaars in een nog bredere Europese context. Het symbolisme in de beeldende kunst haalt zijn voedsel immers vooral uit het symbolisme in de literatuur. Zo komen in Nederland de Tachtigers aan de orde, met literaire tijdschriften zoals De Nieuwe Gids, dichters, schrijvers en critici zoals Verwey, Kloos, Couperus, Van Eeden en Van Deyssel. In het buitenland Schopenhauer en Nietzsche, Carlyle en Poe, Baudelaire en Mallarmé, om niet meer te noemen.
Het symbolisme als internationale beweging laat de schrijfster in Parijs beginnen bij de Griekse dichter Papadiamantopoulos, die daar onder de naam Jean Moréas schrijft. Deze Moréas publiceert in 1886 een manifest dat al trekken vertoont van de 20e-eeuwse conceptual art, ideekunst. Voor Moréas draait kunst om ”de Idee”, en wel zo ingekleed dat de diepste bedoeling verborgen blijft. De ware kunstenaar, dicteert hij, verbindt zijn „idee” op een „esoterische” manier met de concrete wereld, dat wil zeggen ongrijpbaar, irrationeel.
Occulte bronnen
Wanneer Spaanstra-Polak de breedte van de beweging tekent, komt de diepte mee. Als geestelijke bronnen noemt zij allerlei vormen van mysticisme, occultisme, spiritisme, theosofie, boeddhisme, kabbala, magie en satanisme. De symbolisten lezen oude mystici met nieuwe ogen. Ruusbroec en a Kempis, Swedenborg en Boehme, Novalis en Wackenroder, en oosterse van allerlei snit. De hele wereldgeschiedenis van de geest inspireert hen.
De schrijfster bereikt de grens van haar studie waar kunstgeschiedenis overgaat in cultuurhistorie. Voor een overkoepelende benadering draagt ze wel materiaal aan, maar eigenlijk zegt ze: probeer nu zelf maar dit complexe geheel te duiden.
Uit alles blijkt dat de symbolisten verlangen naar een werkelijkheid dieper dan de zichtbare, maar in andere zin dan voorheen. Waren voor Plato de ideeën verbonden met een objectieve hogere wereld, voor de symbolisten gaat het om een wereld ín hen. Ook bijbelse voorstellingen trekken ze geheel in de ban van deze ring. Het lijden van Christus bijvoorbeeld komt op één lijn te staan met algemeen religieuze of niet-religieuze symbolen. Onthullend is een uitspraak van Thorn Prikker: „Ik geef toch niet den Christus of de Madonna uit den bijbel. Ik beschouw ze immers als gewoone pure dingen. Een kristuskop wil bij mij niets anders zeggen als iets héél reins, dus als een mens dat rein is of een bloem die opengaat omdat dat ook rein is.”
Wat hier taalkundig en exegetisch over te zeggen valt, laat ik rusten. De gedachte is duidelijk. Elk element uit de christelijke (beeld)traditie is vervangbaar door vrijwel elk ander element, religieus of niet-religieus. In deze gelijkschakeling ligt het nieuwe van de symbolisten, die ook voor God geen uitzondering maken. Integendeel. Ze gebruiken voortdurend „het woord God”, aldus Spaanstra-Polak, „voor hun eigen heftige aandoeningen.” Niets lijkt heiliger dan het innerlijk van de scheppende mens. Tegenwoordig leeft dit meer dan ooit. Het heet vandaag „de sacralisering van het zelf” (S. Aupers).
Abraham Kuyper
Spaanstra-Polak erkent dat Abraham Kuyper het symbolisme diep peilde. Ze wijst op de rede ”The Antithesis between Symbolism and Revelation”, die hij in 1898 in de Verenigde Staten hield (gepubliceerd in 1899). Kuyper typeerde het symbolisme als een „nieuwe religie” die de bijbelse openbaring vervangt. Hij tekende de grote invloed op de liturgische beweging en maakte duidelijk waardoor veel symbolisten ten slotte uitkwamen bij Rome.