Scherpte van doopvragen niet ontwijken
Titel:
”Van kind tot kind. Ons doopformulier”
Auteur: ds. G. J. van Aalst
Uitgeverij: Den Hertog, Houten, 2003
ISBN 90331 1772 X
Pagina’s: 170
Prijs: € 14,90. Het is een goede zaak het doopformulier te bespreken. Door de jaren heen heeft het vele malen aandacht gekregen binnen de reformatorische kerken. Collega G. J. van Aalst schreef ”Van kind tot kind” vooral voor jongeren, jonge ouders en ambtsdragers. Hij beoogt de waarde van de doop breed onder de aandacht te brengen.
Ds. Van Aalst publiceerde ”Van kind tot kind” naar aanleiding van de geboorte van zijn eerste kleinkind, om ook in eigen familie de waarde van de doop te onderstrepen. Op een ordelijke wijze bespreekt hij het doopformulier in 29 hoofdstukken. Zijn boek is vooral bedoeld om met elkaar te bespreken. Achterin heeft hij een apart inlegvel met het doopformulier bijgevoegd. Dat is positief: zo blijf je steeds bij de les van het doopformulier.
Ds. Van Aalst bespreekt alle onderdelen van het formulier. Het is waar, zoals de schrijver zegt, dat we vaak de waarde van het doopformulier niet beseffen, omdat het gedachteloos wordt gelezen. Positief acht ik dat aan het eind van elk hoofdstuk een toespitsing wordt gegeven. We gaan immers vaak slordig aan belangrijke dingen voorbij, dingen die het formulier uitdrukkelijk noemt.
De schrijver sluit direct aan bij het formulier, ook als het gaat om de waarde van de kinderdoop. Hij toont aan dat het formulier op grond van de Schrift al genoeg bewijzen van de kinderdoop aanreikt. Dat is winst. De auteur wijst op het ahistorisch denken van de dopers: zij vergeten de lijn der geslachten en de les van de geschiedenis.
Heiligheid
Er is sprake van een discrepantie tussen doop en avondmaal, laat ds. Van Aalst zien. Vaak spreekt men over doop en ”heilig” avondmaal. Maar de doop is een even heilig sacrament. Daarom schenkt de auteur ruime aandacht aan de heiligheid van de doop, evenals aan de bediening ervan. Zo is het van belang om het formulier met haar schone gebeden niet af te raffelen.
Ik waardeer de nadruk op de heiligheid Gods. Als er iets in onze tijd gemist wordt, is het wel het besef van Gods heiligheid. Terecht benadrukt ds. Van Aalst dat het niet allemaal Israël is wat Israël heet. Er zijn twee soorten kinderen van het verbond. Ds. Van Aalst staaft de formuleringen uit het formulier met de belijdenisgeschriften. Want die vormen duidelijk de grondslag van de formulieren.
Het is goed om steeds de belijdenis als spreekregel van de kerk te gebruiken. Daarin komt de eenheid van de reformatorische leer naar voren. Wel had naast het confessionele gehalte ook het schriftuurlijke gehalte van het formulier nog beter kunnen worden benadrukt. Het boek, dat nu al met een tweede druk zijn weg naar de gemeenten heeft gevonden, zou zo meer aan breedte en diepgang hebben gewonnen.
Ds. Van Aalst legt terecht sterk een verbinding tussen verbondstrouw en verbondsplicht. Rondom de doop hebben altijd veel vragen bestaan. Dat blijkt al uit de toelating tot de heilige doop in de verschillende reformatorische kerken. Het is juist om te stellen dat de doopvragen een volle belijdenis zijn. In bepaalde kerken worden ook doopleden toegelaten om hun kinderen te dopen. Daarom benadruk ik zelf dat het antwoord op de doopvragen een dubbele belijdenis is, en daarom van groot belang en heilig gewicht is. Als men geen belijdenis des geloofs heeft afgelegd, wringt er iets. De vraag is alleen of we, door het lidmaatschap van een gemeente als voorwaarde te stellen om tot het dopen te worden toegelaten, de rechte belijdenis hebben gered. Daarom meen ik toch een paar pastorale kanttekeningen te moeten plaatsen bij bepaalde uitwerkingen in dit boek.
In- en uitwendig
Naar aanleiding van de doopvragen wijst collega Van Aalst terecht op allerlei afwijkingen om de scherpte van de doopvragen, met name van de tweede doopvraag, te ontvluchten. Hij onderscheidt het geheiligd worden in Christus in een inwendig en een uitwendig geheiligd zijn. Ds. Van Aalst spreekt ook over „een uiterlijke band met Christus en verbonden zijn aan Zijn inzettingen en Zijn volk.”
Dat er twee soorten kinderen van het verbond zijn, is duidelijk. Dat kunnen we in Johannes 15 lezen (de gelijkenis van de wijnstok en de ranken) en in Matthéüs 13 (de gelijkenis van de tarwe en het onkruid). Ds. Van Aalst legt op de bladzijden 124-126 pastoraal een te sterke nadruk op de uitwendige heiliging. Mijn vrees is dat je door deze onderscheiding in de doopvragen -een onderscheiding die theologisch wel reëel is- de klem van de goddelijke eis verzwakt. De vaderen hebben de geloofseis hoog gesteld, zonder te vervallen in een verondersteld geloof. Ze zijn in de toepassing niet in een veronderstelde wedergeboorte geëindigd, evenmin als in een veronderstelde verwerping. Ze hebben juist de rijkdom van Gods beloften in Christus het volle pond gegeven, om zo ouders en kinderen te dringen tot een heilige werkzaamheid met het oog op de vervulling van Zijn beloften. We mogen de spanning van het ”geheiligd zijn” niet wegnemen, maar moeten die krachtig accentueren. We kunnen toch alleen dopen omdat de Heere meer belooft dan wij ooit kunnen belijden?
Belijdenis
Mijn tweede vraag is hoe we de belijdenis zien. Er is een heilige plicht tot het doen van belijdenis. Maar we moeten wel benadrukken dat een belijdenis van de leerstellige waarheid tekortschiet. Belijden betekent in de Bijbel ”hetzelfde zeggen als…”. Daarom mogen we de woorden in- en uitwendig, zeker bij een belijdenis die voor de Heere gelijkstaat aan een heilige eed, niet rationaliseren. De Heere eist van ons niet alleen dat we de leerstellige waarheid belijden, maar in de eerste plaats de Waarheid Zelf, Christus. Dan verliezen we ook onze uitwendige belijdenis! Dit zijn ook vragen die ik aan mezelf stel.
Ten slotte wil ik dit boekje van harte aanbevelen tot een verdere bezinning op de waarde van de heilige doop. De lay-out heeft een geweldig mooie uitstraling, met de uitbeelding van de regenboog en het doopvont!