RIVM onderzoekt dioxine-uitstoot AVR
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat een risico-analyse uitvoeren naar de verhoogde dioxine-uitstoot bij het afval- en milieuconcern AVR in Rotterdam.
Het RIVM is gevraagd te schatten hoeveel dioxine er maximaal is vrijgekomen en of en zo ja hoeveel dioxine er in de voedselketen terecht is gekomen. De DCMR Milieudienst Rijnmond gaf opdracht tot het onderzoek en verwacht begin volgende week de resultaten.
Eveneens volgende week krijgt de milieudienst de uitkomst van de spoedmeting die afgelopen woensdag is gedaan bij de schoorsteen van de AVR-oven waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt. De draaitrommeloven waarin zware metalen en chemisch afval worden verwerkt, is stilgelegd.
Dioxines zijn zeer giftige stoffen die ontstaan bij verbrandingsprocessen. Het gif hoopt zich op in vet en komt daardoor in vlees, vis, eieren en melkproducten. De verhoogde uitstoot bij de AVR bleek uit de resultaten van de halfjaarlijkse metingen bij de AVR. De gevonden waarden bleken zes keer hoger dan toegestaan.
In 1989 stelde het ministerie van Landbouw een verbod in op de verwerking van melkproducten en schapenvlees uit het Lickebaertgebied, omdat in melk uit het gebied te veel dioxine zat. Het verbod werd pas in 1994 opgeheven. Het Lickebaertgebied ligt onder de rook van de industrie van het Botlekgebied, waar ook de AVR is gevestigd. De regering liet alle vuilverbrandingsovens in Nederland doorlichten vanwege de Lickebaert-affaire. Vier gingen dicht en andere, waaronder de AVR, investeerden in technische aanpassingen. Een van die aanpassingen is het aanpassen van rookgasreinigers die dioxine opvangen.
Volgens de DCMR Milieudienst was de uitstoot destijds vele malen erger dan nu. „Er werd nog niet met vaste emissienormen gewerkt, maar er was wel een grote uitstoot bij zes verbrandingsovens. Deskundigen schatten dat er toen minimaal honderd keer meer dioxine in de lucht kwam dan nu.”