CDA staat met lege handen
Veertig jaar na de totstandkoming van het CDA worstelt de christendemocratie met zichzelf – en met haar identiteit. Het CDA doet zichzelf lelijk tekort door het eigen verhaal te laten verfletsen.
„Die kleine krullenbol – is dat er eentje van jullie of van ons?” Tot diep in de jaren 60 zaten er zo veel christendemocraten in de Tweede Kamer dat je niet wist wie bij wie hoorde. Het verhaal gaat – doorverteld door Aantjes, de latere fractievoorzitter van de ARP – dat Romme, leidsman van de KVP, zijn eigen fractiegenoten nauwelijks kende. Hem moest verteld worden dat „die kleine krullenbol” van een andere partij was.
Het was de tijd van de christelijke suprematie aan het Binnenhof.
Een halve eeuw later is het politieke krachtenveld onherkenbaar veranderd. Bezetten de confessionele partijen (zoals ze toen nog werden genoemd) in het midden van de jaren 60 gezamenlijk nog een meerderheid in de Tweede Kamer (76 zetels), bij de laatste Kamerverkiezingen waren er nog maar negentien. Wie een lange lijn trekt, ziet over de jaren heen een sprongsgewijze, gestage en kennelijk onherroepelijke teruggang van de christendemocratie.
Die teruggang is een van de belangrijkste drijfveren geweest achter de christendemocratische eenwording – in combinatie met de behoefte om christelijke politiek, in tijden van ontchristelijking, nieuwe vorm en inhoud te geven. De oude en verzuilde katholieke, gereformeerde en hervormde partijen hadden afgedaan, het was tijd voor een nieuw, inspirerend christendemocratisch antwoord. Dat was een authentiek motief, door sceptici te vaak ontkend. Maar zonder de electorale afkalving zou die zoektocht naar gemeenschappelijkheid tussen katholieken en protestanten vermoedelijk verzand zijn.
Fusie
Vandaag, 10 oktober, is het op de kop af veertig jaar geleden dat KVP, ARP en CHU fuseerden tot het ene CDA. Ondanks alle mooie woorden, ondanks alle goede bedoelingen en ondanks alle blije gezichten was het geen feestelijke bijeenkomst. Dat fusiecongres had iets onbestemds, noteerde ik als jong verslaggever ter plekke. Zou die nieuwe christendemocratische partij aanslaan? Zou de fusie de wrijvingen en andere ongemakken tussen katholieken en protestanten doorstaan? Waar stond de eenheidspartij voor? Tegenstanders wisten het al wel: die hele eenwording was niets anders dan ‘sterven in elkaars armen’, zelfs pleitbezorgers waren niet zeker van hun zaak.
Tegen die verwachting in is het CDA een succes geworden. Met name de jaren 80, de jaren waarin Ruud Lubbers bezig was met z’n karwei, waren een glorietijd. Tot twee keer toe haalde de partij 54 zetels in de Tweede Kamer, nog nooit was een fractie zo groot geweest. Dat was geen eenmalige opflikkering, zoals overblijvende sceptici opperden. Na de eeuwwisseling bleek het CDA onder leiding van Jan Peter Balkenende over zo veel veerkracht te beschikken dat het zich, na de optater in 1994, weer kon opwerken tot een leidende factor. Ook dat kunstje is een paar keer herhaald.
Vitaliteit
Die ongedachte vitaliteit was verbazingwekkend. Het ging ogenschijnlijk in tegen de trend, de trend van ontchristelijking. Terwijl de kerken leegliepen, de natuurlijke achterban afkalfde en christelijke waarden verkleurden, boekte het CDA een paar opmerkelijke verkiezingssuccessen. Dat laat zich niet alleen wegverklaren via de populariteit van Lubbers, de frisse Jan Peter of aansprekende verkiezingsprogramma’s. Natuurlijk speelden dat soort factoren een belangrijke rol. Lubbers werd symbool voor het herstel van de economische crisis in de jaren 80 en Balkenende kon, als ”new kid on the block”, zich ontpoppen als een redelijk en vooral fatsoenlijk alternatief voor het fletse Paars en de onbesuisde Fortuyn.
Maar de christendemocratie beschikte ook over een goed, aansprekend en overtuigend verhaal, een verhaal dat, teruggaand op christelijke waarden, het land perspectief bood. Tegenover polarisatie beleed de partij verbinding, tegenover vrijheid-blijheid zorg voor elkaar, tegenover economisme rentmeesterschap, tegenover ieder-voor-zich solidariteit. Op die manier gaf het CDA op z’n beste momenten op eigentijdse manier vorm aan „het Bijbelse getuigenis van Gods beloften, daden en geboden”, zoals het in het program van uitgangspunten heet. Dat liet zich vertalen in uitgewerkte partijprogramma’s. En dat voorzag meer dan eens in een behoefte.
Tien jaar geleden
Je kunt het ook omkeren. Zodra de christendemocratie dat verhaal verwaarloost, bezoedelt door politieke compromissen of laat ondersneeuwen in de bestuurlijke processen, gaat het mis.
Soms heel grondig mis. Zoals tien jaar geleden bleek. Het CDA-van-toen, murw na de verkiezingsnederlaag van 2010, stortte zich in de armen van politieke krachten die haaks staan op het christendemocratische gedachtengoed. Wat had de partij te zoeken in een kabinet waar rechts zich de vingers bij aflikte? Ondanks al het democratische misbaar vervreemdde het CDA zich van z’n achterban. Een nieuwe verkiezingsnederlaag liet zich al bij voorbaat aftekenen: in 2012 kwamen er minder christendemocraten dan ooit in de Tweede Kamer.
Het is niet echt meer goed gekomen. De misstap van 2010 veroorzaakte binnen het CDA een breuklijn die na tien jaar nog steeds niet is weggeplamuurd. Ook omdat sindsdien te weinig is gedaan om de oude draad weer op te pakken. De partij liet zich meer leiden door angst om de ‘boze burger’ nog bozer te maken dan door het welbegrepen eigenbelang om een christendemocratisch perspectief te ontwikkelen. Gebiologeerd door wat zich op de rechterflank van het Binnenhof afspeelde, liet het CDA in het politieke centrum – de oude, vertrouwde plek – een gat van jewelste vallen.
Verzwakt
Dat is meer dan jammer. Het CDA doet zichzelf lelijk tekort door het eigen verhaal te laten verfletsen. Dat verzwakt de partij zichtbaar. Doordat de christendemocratie kon teruggrijpen op gemeenschappelijke uitgangspunten, ontleend aan de christelijke traditie, stond ze stevig. Zeker, die grondslag (zo werd dat vroeger met voorliefde genoemd) is niet zo sterk als vroeger, de tijd van gereformeerde stelligheid, hervormde zelfverzekerdheid en katholiek triomfalisme, de tijd dat je elkaar ook binnen christelijke partijen met Bijbelteksten om de oren sloeg. Maar als bindmiddel is het nog steeds onovertroffen. Het doet ook nog z’n werk. Je wordt erop aangesproken. Als christendemocraat moet je nog steeds uitleggen – al is het alleen maar tegenover de tegenpartij – hoe iets past bij christendemocratische kernwaarden. Getuigt de aanpak van asielzoekers van naastenliefde? Gaan we met het milieu om als goed rentmeester? Hoe verantwoordelijk opereren we eigenlijk?
Zoiets werkt ook nog eens disciplinerend, soms zelfs corrigerend.
Nieuwe wegen
Omdat er weinig meer tegenover staat, is het CDA steeds meer met lege handen komen te staan. Het verspeelde een bindmiddel – een middel om tegenstellingen tussen links en rechts, stad en platteland, jong en oud te overstijgen. Kijk hoe de partij verdeeld is geraakt.
Je zou verwachten dat de christendemocratie veel investeert in zo’n bindmiddel. Dat het werk maakt van de C van het CDA. Dat het moeilijke, lastige keuzen motiveert vanuit de christendemocratische eigenheid. Dat het vanuit de christelijke traditie nieuwe wegen verkent. Maar het is na veertig jaar wel erg stil geworden. Als het even tegenzit, kunnen christendemocratische fractievoorzitters hun fractiegenoten straks op de vingers van twee handen tellen.
De auteur is oud-lid van de Tweede Kamer voor het CDA.