Opinie

Reformatorischen ontberen profetisch perspectief op wereld

Bevindelijk-gereformeerden zouden zelf ook in staat moeten zijn een profetisch perspectief op de wereld te ontwikkelen. Aan de hand van Groen en Aalders dienen zij daarvoor wel katholieker te leren denken over het verbondsmatige karakter van de werkelijkheid en over de verhouding tussen natuur en genade.

Henk Dijkgraaf
9 October 2020 12:39Gewijzigd op 16 November 2020 20:36
„Dr. W. Aalders had oog voor de idee van een goede schepping als ordenend principe – kosmisch, sociaal en moreel.” beeld iStock
„Dr. W. Aalders had oog voor de idee van een goede schepping als ordenend principe – kosmisch, sociaal en moreel.” beeld iStock

Het past niet zo bij het bevindelijk-gereformeerde klimaat om je theologisch te verdiepen in natuur en schepping. De tijd is een preludium op de eeuwigheid en het enige wat echt telt, is je zielenheil. Het ontwerp van een scheppingstheologie heeft dan niet je eerste prioriteit.

Levend in een tijd waarin wetteloosheid het nieuwe normaal is geworden, beginnen we te beseffen dat, als we geen antwoord hebben op de revolutionaire tijdsgeest, we erdoor verslonden zullen worden. Bij gebrek aan antwoorden uit onze eigen traditie zoeken we onze toevlucht tot denkers uit aanverwante tradities die zich wel hebben gebogen over de vraag hoe de algemene openbaring en een natuurlijke theologie licht kunnen werpen op waarheid en wetenschap, goedheid en ethiek, schoonheid en kunst.

Vaak klinken dan de namen van Groen van Prinsterer en dr. W. Aalders. „Wat hebben die mensen hun tijd doorzien, en hoe actueel zijn ze nu nog”, heet het dan. Toch hadden Groen en Aalders weinig affiniteit met de geloofsbeleving die bevindelijk-gereformeerden dierbaar is. De innerlijkheid en de mystieke glans die het geloofsleven van Aalders kenmerkten, waren die van de ethische richting, niet die van de Afscheiding.

Visie op het kind

Het zou dan wel zo eerlijk zijn om het hele verhaal te vertellen. Het profetische spreken van Groen en Aalders staat niet los van hun theologische overtuigingen. Ik licht er twee uit: de visie op het kind en de verhouding tussen natuur en genade.

In de kringen van het Reveil waarin Groen zich bewoog, hoedde zich men ervoor kinderen schokkende bekeringservaringen op te dringen. Veeleer koesterde men eerbied voor het ontluikende geloofsleven dat zich kan voegen naar de natuurlijke ontwikkeling van het kind en naar de aard van het genadeverbond.

Illustratief is Groens waardering voor het boekje ”De Kinderdoop” van zijn vriend en geestverwant J. A. Wormser. Bij de tweede druk, die in 1864 verscheen, schreef Groen in een voorwoord: „Het is hier als een goudmijn; hoe dieper men graaft, hoe meer de arbeid beloond wordt.”

In ”De Kinderdoop” bestrijdt Wormser de gedachte dat de kerk zou rusten in het individuele geloof van individuele christenen. Deze radicale subjectivering van het geloof is volgens hem een miskenning van het objectieve karakter van het genadeverbond, met ernstige gevolgen. De aandacht wordt nu verlegd naar de „onbegonnen eeuwigheid, terwijl wij tot den tijd behooren, die een aanvang nam.” Zo spannen we echter het paard achter de wagen. God probeert ons niet te vermoeien met een abstracte predestinatieleer alsof wij zouden kunnen opklimmen tot Gods eeuwigheid. „Integendeel: God heeft zijn eeuwige praedestinatie (…) doen intreden in den tijd en in zijn huishouding op deze wereld, door ons zijn genadeverbond te schenken, opdat wij daaraan zouden vasthouden en alzoo tot onze personeele praedestinatie zouden opklimmen.”

Buitengewone ervaringen

Wie zich tot deze stand van zaken niet kan verhouden, mag alleen nog maar hopen op buitengewone ervaringen, aldus Wormser. Het enige medicijn tegen dit doperse denken is de objectieve waarde van de doop voor alle gedoopten: „De gedoopte wordt in zijn doop aan alle zijden met de verzekeringen van Gods genade omringd: hij wordt er mede overgoten.” Bij het opgroeien dienen de kinderen „breeder onderwezen” te worden in de betekenis van wat in de doop aan hen is gegeven.

Wormser constateert echter dat wat tijdens de doop over de kinderen werd uitgesproken („tot Uw kinderen aangenomen”) hun bij het ouder worden in de prediking wordt ontnomen. „In plaats dus van de kinderen naarmate zij opwassen in de leer des doops te onderwijzen, keert men de zaak om, en leert men hen hun doop in zijn beteekenis en kracht betwijfelen, en de genade van God in Christus geheel en al onzeker stellen.” Alleen kinderen met een mystieke intelligentie maken dan een kans.

Vlees en Geest

Zoals mensen als Wormser en Groen (en later ook Herman Bavinck) oog hadden voor het organische karakter van het verbond, zo had dr. W. Aalders oog voor de idee van een goede schepping als ordenend principe – kosmisch, sociaal en moreel. De genade vernietigt de natuur niet maar veronderstelt en verheft haar, zoals het Evangelie de Wet niet opheft maar haar vervult.

In het fijnzinnige essay ”De Heilige Geest als paedagoog” keerde Aalders zich in 1979 tegen een theologie die de verhouding tussen natuur en genade als volstrekte tegenstelling is gaan beschouwen. Daardoor is er geen zicht meer op waar het in het onderwijs om gaat: het vlees tot onderwerping brengen aan de Geest. Waar vlees en Geest onverzoenbare werkelijkheden zijn geworden, valt er niks meer te onderwerpen.

Gevolg is dat er in de wereld niets meer is dat deugt en dat het in dit „kwasi-christelijk onderwijs” alleen nog maar draait om de Geest, om bekering en het eeuwige leven. „Zulk onecht-christelijk onderwijs ziet in het bijbelse woord ”vlees” niet meer de goddelijke oorsprong, het scheppingsbegin, de heerlijkheid en luister, die ondanks zonde en vloek toch nog aanwezig blijft. Het ziet niet de eeuwige ontferming Gods, de zoekende genade, de onuitsprekelijke verzuchtingen van de Geest. Het kent niet de zondaarsliefde van Christus, die het ”vlees” wil verzoenen en heiligen.”

Het komt mij voor dat, als bevindelijk-gereformeerden ook deze geluiden van Groen en Aalders serieus zouden nemen en wat katholieker zouden leren denken over het verbondsmatige karakter van de werkelijkheid en over de verhouding tussen natuur en genade, ze ook zelf in staat zouden moeten zijn een profetisch perspectief op de wereld te ontwikkelen. Een Bijbels-theologische herijking van het begrip ”de vreze des Heeren” zou een veelbelovend begin kunnen zijn.

De auteur is docent Engels en Klassieke Talen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer