Profetische vervulling
2 Petrus 1:19a
„En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats.”
Men zegt dikwijls tot de kinderen: „Je mag dat niet vragen.” En waarom zegt men dat meermalen? Eigenlijk omdat wij hun vragen niet altijd goed weten te beantwoorden. Zo zegt men ook: „Jij mag over deze duistere zaken niet spreken”, omdat men niet weet die op te helderen.
Niets is lichter dan het ontkennen van een zaak, doch er is niets moeilijker dan zijn ongeloof te rechtvaardigen, en de gronden op te lossen van hen die geloven, en die toch ook geen onwetende lieden zijn. Nee, met die te ontkennen, zijn de verschijnselen niet opgelost. Op elk gebied van wetenschap zijn onverklaarbare zaken. Dus is onverklaarbaarheid geen bewijs van onwaarheid.
Met betrekking tot de profetie is de vraag: Hoe werd zij gegeven, en hoe wordt zij vervuld? Het eerste is uit de Schrift te weten, het laatste enkel op grond der Schrift te geloven. De wijze hoe het geprofeteerde vervuld zal worden, hangt natuurlijk alleen van God af. Maar is het geprofeteerd, dan is het even zeker dat het gebeuren zal, als dat men een eclips zal zien, die de sterrenkundigen berekend hebben. Alleen de overdrijving behoort er niet bij. Zoals Lady Stanhope, die in haar stal het paard gezadeld hield waarop de Messias Zijn triomftocht zou doen. De vervulling der profetie is op geen dag en jaar te berekenen. Men kan in dit opzicht niets vaststellen, maar hoogstens de waarschijnlijke tijd gissen.
Isaac da Costa, schrijver en dichter te Amsterdam (”Bijbellezingen”, 1879)