De zaken betreffen miljarden aan steun en kunnen verstrekkende gevolgen hebben als de WTO zou besluiten dat er aan beide zijden van de oceaan een eind moet komen aan deze financiële steun. Dat zou consequenties hebben voor de vliegtuigproducenten zelf, voor hun toeleveranciers en voor de luchtvaartmaatschappijen, die meer zouden moeten betalen voor vliegtuigen. En mogelijk voor luchtvaartpassagiers, als de hogere kosten aan hen doorberekend worden.

In 1992 kwamen de VS en de EU overeen dat vliegtuigproducenten financieel gesteund konden worden. Airbus was toen in opkomst, maar vormde nog lang geen bedreiging voor vliegtuigproducent nummer één, het Amerikaanse bedrijf Boeing. Vorig jaar leverde Airbus echter voor het eerst meer passagiersvliegtuigen af dan Boeing en dat zal dit jaar niet anders zijn. Het wordt daarom volgens de Amerikanen de hoogste tijd om een eind te maken aan de Europese steun van Airbus.

„Airbus is duidelijk de ontwikkelingsfase ontwassen en heeft geen subsidies meer nodig”, aldus de Amerikaanse handelsgezant Robert Zoellick. Volgens de Amerikanen hebben de Europese landen sinds 1992 voor niet minder dan 15 miljard dollar steun aan Airbus verleend. Europa ontkent dat niet, maar wijst erop dat de federale overheid en de staat Washington, waar Boeing is gevestigd, samen minstens 23 miljard dollar steun gegeven hebben aan Boeing. Ook daaraan moet volgens Brussel een eind komen.

Volgens Europees handelscommissaris Pascal Lamy is de timing van de Amerikaanse klacht ingegeven door de verkiezingsstrijd, waarin handel en werkgelegenheid belangrijke onderwerpen vormen. De Amerikanen ontkennen dit.

Nu er klachten zijn ingediend, hebben beide partijen volgens het WTO-reglement zestig dagen de tijd om een compromis uit te werken. Lukt dat niet, dan komt de WTO in actie. Een uitspraak is dan pas over een jaar te verwachten. Aangezien partijen in het algemeen in beroep gaan tegen zulke uitspraken kan het wel anderhalf jaar duren voordat dit conflict is beslecht.