Grote scheiding
Mattheüs 25:13
„Zo waakt dan, want gij weet de dag niet noch de ure, waarop de Zoon des mensen komen zal.” Jezus Christus en Dien gekruisigd wordt –op veel plaatsen– niet recht meer gepredikt. De mens wordt op de troon geplaatst en in zijn waarde verheven. Want de kerk moet op veel plaatsen met Maria klagen: „Zij hebben mijn Heere weggenomen” (Johannes 20:13). De afval is zichtbaar en in die afval hebben wij een teken dat de dag van Christus komt.
Een ander kenmerk van de laatste dagen is de geesteloosheid en lauwheid van het volk des Heeren. Immers, toen de Heere, zoals wij in Mattheüs 25 lezen, Zijn komst voorspelde om te oordelen de levenden en de doden, onder het beeld van een herder die de schapen van de bokken scheidt, liet Hij de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden voorafgaan. De wijze maagden waren met de dwaze maagden in slaap gevallen, tot de komst van de bruidegom. Is dat ook nu, in deze tijd, niet zo dat het volk des Heeren bij hun geestelijke wapens zijn ingesluimerd, dat zij alles hebben toegegeven, dat zij als slapenden waren? Is dit ook niet een teken dat de komst van de Bruidegom aanstaande is?
Ik beroep mij op de gewichtige vermaning die wij lezen (Openbaring 18:4): „Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt en van haar plagen niet ontvangt.” Deze stem is door de Heilige Geest tot velen in ons land gekomen.
Ds. G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk (”Leerrede over Lukas 12:54-57”, 1838)